Lezing Welmoed Vlieger

Lezing Welmoed Vlieger d.d. 22 november 2016

Meister Eckhart – de Godsgeboorte in de ziel

Eernewoude, 22 november 2016

Door: Welmoed Vlieger

 Inleiding: korte levensbeschrijving Eckhart

Er is weinig bekend over Eckharts familie en het begin van zijn leven. Hij werd rond 1260 geboren te Hochheim, in het midden van Duitsland en trad op jonge leeftijd in het Dominicanenklooster in Erfurt in. Hij studeerde vervolgens filosofie en theologie in Keulen en later in Parijs, waar hij op zijn veertigste benoemd werd tot magister in de theologie: vandaar zijn titel Meister Eckhart. Als hij niet in Parijs was preekte hij in de kloosters langs de Rijn, van Keulen tot Zwitserland. Hij richtte zich in zijn traktaten in het Latijn tot de geestelijkheid maar sprak tijdens zijn preken meestal in de volktaal, het Middelhoogduits. Een taal vol beeldspraak, dubbelzinnigheden, ontkenningen, paradoxen en verrassend veel ‘God’.

De laatste twee jaren van zijn leven werden overschaduwd door het ketterproces dat de aartsbisschop van Keulen tegen Eckhart aanspande en dat in 1329 eindigde met een pauselijke veroordeling van een aantal uitspraken van Eckhart als ketters. Eckhart was toen al dood. Hij stierf, wachtend op de uitslag van het proces, in 1328 in Avignon.

Kort na zijn dood worden 28 van Eckharts uitspraken veroordeelt. In de pauselijke bul ‘In agro dominico’ van 1329 wordt verklaard dat ‘een onzer tijdgenoten, Eckhart genaamd en naar verluidt doctor en professor in de heilige Schrift en behorend tot de Orde der Predikbroeders, meer wilde weten dan te pas komt en zich niet voegde naar de bezonnenheid en naar het richtsnoer van het geloof, zodat zijn gehoor zich afwendde van de waarheid en zich aan allerlei verdichtsels overgaf’.

Eckhart en de moderne tijd

Eckhart wordt vaak gezien als één van de moeilijkst te begrijpen mystici. In de eerste plaats omdat Eckharts gedachtegoed een sterk filosofisch gehalte heeft. In dee tweede plaats gebruikt een veelheid aan taalvormen- en stijlen zoals paradoxen, hyperbolen, ontkenningen, climaxen enz. waarmee hij als het ware tegen de natuurlijke lijn van de taal in wil gaan – om aan de werkelijkheid waarover hij spreekt ten diepste recht te doen. Ondanks die complexiteit die Eckharts mystieke denken karakteriseert is er de laatste decennia een groeiende belangstelling voor zijn werk en denken. Niet alleen christenen maar ook boeddhisten, atheïsten en mensen die op afstand staan van de kerk maar toch toegang zoeken tot de religieuze dimensie van hun bestaan zien in Eckhart een inspirerende leraar en gids. Dat is op zijn minst opmerkelijk. Wat maakt deze middeleeuwse theoloog/filosoof toch zo aansprekend, wat heeft hij de moderne mens te bieden dat  in de kerken juist steeds minder gevonden wordt?  

Alvorens ik hier meer specifiek op in gaan wil ik eerst aandacht besteden aan de centrale thematiek in Eckharts gedachtegoed – een thematiek die hem het meest na aan het hart lag: de Godsgeboorte in de grond van de ziel. En voordat ik hier dieper op in ga nog even dit: spreken over Eckhart en over zijn mystieke boodschap is spreken over God. Heel veel God. Ik wil u vragen uw ideeën en voorstellingen bij dit woord ‘God’ nog even op te schorten. Het zal hierdoor gemakkelijker worden inzicht te krijgen in wat Eckhart ons vertellen wil.

De Godsgeboorte in de ziel

In de kern gaat het Eckhart slechts om één ding. Als men dat begrepen heeft, zo zegt hij zelf, heeft men alles van hem begrepen. Daarbij doelt hij op de ‘geboorte van God in de ziel’. Voorwaarde voor deze mystieke eenheid met God is wat Eckhart ‘afgescheidenheid’ of ‘gelatenheid’ noemt, dat wil zeggen: zich innerlijk aan niets binden wat zich buiten of in de geest voordoet, alles laten zijn wat er is en alles in zijn zijn laten. Het ‘ik’ met al zijn beelden, voorstellingen en begrippen, zijn verlangens, verwachtingen en (voor)oordelen maakt plaats voor de directe komst van God in de ziel.

Hoe is die Godsgeboorte nu mogelijk? Die is mogelijk door wat Eckhart met verschillende termen de ‘zielsgrond’ noemt, of de ‘vonk van de ziel’. De mens is en blijft weliswaar altijd een schepsel, maar er is iets in de mens wat zelf goddelijk in hem is. Dat iets is ‘potentialiteit’, het vermogen om God te worden. Maar omdat God zelf in diepste wezen potentialiteit is, is dat vermogen in de mens altijd al gerealiseerd.

De mens kan God in zichzelf realiseren omdat hij altijd al goddelijk is en hij zonder God niet eens zou zijn. Daarom staat Eckhart ook kritisch tegenover godsdienstige oefeningen en religieuze ervaringen als middelen om eenheid met God te bereiken. Er zijn geen ‘wegen’ en geen ‘wijzen’ om God te vinden – zodra je een ‘weg’ of ‘wijze’ bedenkt en gebruikt, staat die weg de komst van God in de weg en verlies je God: de weg komt dan in de plaats van God. Om de mystieke eenheid met God te bereiken hoef je je volgens Eckhart alleen te realiseren dat je altijd al één met God bent: als je je dat realiseert, ben je meteen ook één met God.

Hiermee opent Eckhart ook een nieuwe mystieke weg in het westen, die van een actieve mystiek die niet veronderstelt dat men zich voor een beschouwelijk leven terugtrekt uit de wereld maar die hand in hand gaat met een actief en handelend leven in de wereld.

Als er geen weg en geen manier is om mensen tot God te brengen, om God te bereiken, waarom preekt Eckhart dan zo vaak en zo graag? Hij doet dat niet om het evangelie te verkondigen in de gangbare zin van het woord. Hij preekt omdat hij uit gedrevenheid de waarheid wil en moet verkondigen, hij kan niet anders. Hierom gaat het bij Eckhart altijd, ook als het gaat om de ‘weg van het ‘zonder-weg-zijn’’, om God die de waarheid is. Steeds probeert Eckhart te laten zien wat God is: niet iets wat concurreert met – of tegenover de werkelijkheid zoals wij die kennen staat, maar daarin overal aanwezig is en daarmee samenvalt, maar tegelijk ook heel anders is en er helemaal buiten staat. God is ‘puur zijn’ maar ook ‘louter niets’, God is intellect in de zin van pure potentialiteit en ontvankelijkheid, Hij is ‘woestenij’ en ‘braakliggende grond’. God is de absoluut Ene maar ook trinitair in Vader, Zoon en Geest. Hij is het Goede en Ware maar voorbij goedheid en waarheid, het Ene en voorbij de eenheid nog de Grond van alles als grondeloosheid.  Ziehier de paradoxe wijze waarop Eckhart zich uitdrukt.

Ontledigde spiritualiteit

Hoe moeten we ons die ‘geboorte van God’ die puur zijn en louter niets, woestenij en braakliggende grond is, voorstellen?   

Alle mystici hebben gesproken over de unio mystica, de eenheidservaring die ook wel aangeduid wordt als de religieuze extase. In de Westerse mystiek zijn vaak de beelden uit het Hooglied gebruikt om deze eenwording aan te duiden. Jan van Ruusbroec spreekt bijvoorbeeld van de ’Geestelijke bruiloft’. Johannes van het Kruis noemt – als het gaat om die vereniging van God en ziel – termen als verloving, huwelijk en bruid en bruidegom.

Eckhart negeert in zijn preken en traktaten deze zgn. Bruidsmystiek. Nooit uit hij zich in vurige bewoordingen over visioenen en mystieke extase. We zouden kunnen zeggen dat zijn spiritualiteit volslagen ontledigd is. Bij hem is geen afwisseling tussen de diepe vreugde over het ervaren van God en grote bedroefdheid over het verdwijnen van deze ervaring. Hij zegt hierover:

Wie waarlijk afstand heeft gedaan laat zich niet aldus teneer slaan. Ons hart voelt soms Gods afwezigheid en denkt dat God het verlaten heeft. Wat moet gij in dit geval doen? Precies hetzelfde wat je doet wanneer je in de grootst mogelijke vertroosting bent… De mens die geheel uit zichzelf uitgetreden zou zijn zou nooit God kunnen verliezen en bij zijn handelingen zijn afwezigheid kunnen voelen.

Nog achter de eenwording van de mens of de ziel met God die tot de extase leidt, is er in de mystieke traditie ook sprake van de eenwording in het wezen. Hoewel Eckhart meestal andere termen gebruikt is het hem toch om dit laatste te doen: ‘Wie aldus God bezit in zijn wezen, heeft vat aan God op de wijze van God, en voor hem schittert God in alle dingen, want alle dingen hebben voor hem iets goddelijks en hij ziet overal zijn beeld.’

Eckhart hele project bestaat eruit om in logische termen begrijpelijk te maken wat het discursieve denken te boven gaat, namelijk waarin deze eenwording van de ziel met God bestaat en vooral: hoe zij bestaat.

Waarin en hoe bestaat die eenwording dan?

Prijsgeven van het ik en de ervaring

De Godsgeboorte of goddelijke eenwording is voor Eckhart niet iets wat slechts een enkele uitverkorene op een goed moment ten deel valt, maar een permanent gebeuren dat hier en nu, onophoudelijk en in ieder mens plaatsheeft:

De Godsgeboorte in de ziel vindt niet eenmaal in het jaar plaat, noch eenmaal per maand noch eenmaal per dag, maar altijd, dat wil zeggen, boven de tijd in de wijdte, waar noch hier noch nu is, noch natuur noch gedachte.

Als je Eckhart wat beter leert kennen ga je merken dat hij in zijn preken steeds twee perspectieven hanteert: een menselijk en een goddelijk. Je zou ook kunnen zeggen: een begrensd, dualistisch perspectief en een onbegrensd, non-dualistisch perspectief.

Ik gebruik hier het woord perspectief omdat de goddelijke eenwording bij Eckhart geen concrete gebeurtenis is maar een puur geestelijke aangelegenheid. De Godsgeboorte vindt plaats in het intellect en nergens anders. Nu moeten we het woord ‘intellect’ ruim opvatten. In Eckharts tijd heeft dit begrip niet alleen betrekking op het rationele denken maar ook op alle emoties, ervaringen, voorstellingen, herinneringen, associaties etc. Frans Maas formuleert dit in een artikel over Eckhart heel mooi:

‘Intellect moeten we hier niet verstaan in de lijn van gebruikelijke associaties, namelijk van rationele zekerheid waaruit alle emotie gebannen is, van wetenschap die haar object beheerst, van specialisatie waarin een organisch geheel wordt gefragmentariseerd tot hanteerbare brokken en aspecten. Voor de middeleeuwer is het intellect nog niet dat geharde instrument waarmee wij alles ‘klein krijgen’. Het intellect gaat nog niet zelfingenomen voorop maar zij volgt; zij volgt de werkelijkheid tot in haar oorsprong. ‘

Omdat het goddelijk perspectief vrij is van alle tijdelijkheid en onderscheid wordt dit door Eckhart als zuiver intellect beschouwd.

Eckhart speelt in zijn preken voortdurend met die dat menselijk en goddelijk perspectief. Hij wisselt ze vaak ongemerkt, heel plotseling en subtiel met elkaar af waardoor we gemakkelijk op het verkeerde been worden gezet en zelfs de indruk kunnen krijgen dat zijn prediking een zekere inconsistentie bevat. Maar schijn bedriegt. Waar het Eckhart om gaat is dat we de relativiteit en beperktheid van ons eigen denken en waarnemen gaan inzien. En dit doet hij door hier een radicaal ander perspectief tegenover te plaatsen dat zich niet laat vatten of omschrijven in de lijn van gebruikelijke woorden, associaties, en logische wetmatigheden, omdat het de goddelijke eenheid zelf present wil stellen.

De eenwording of eenheid van God en mens houdt niet zozeer in dat deze twee perspectieven zich verenigen, maar dat het menselijk perspectief helemaal wegvalt, verdwijnt. Dat klinkt radicaal maar dit hangt ook samen met de manier waarop wij hier naar kijken. Wij zijn van nature geneigd om alles, dus ook de goddelijke eenwording op te vatten als iets tijd/ruimtelijks, als een ‘gebeurtenis’ die ergens in een bepaalde tijdsspanne plaatsvindt. We kunnen niet anders. Vanuit goddelijk perspectief is de eenwording van God en mens niet zoiets als een gebeurtenis met een begin en een einde, maar een eeuwig, zich continu voltrekkende dynamiek die alle tijd/ruimtelijke betrekkelijkheid en beperktheid overstijgt.

Hoezeer we ook ons best doen, wij kunnen ons van deze dynamiek geen concrete voorstelling maken. Elke voorstelling brengt immers beperkingen met zich mee waar deze dynamiek zich volkomen aan onttrekt. En hiermee hebben we ook meteen het radicale onderscheid tussen God en mens te pakken, het onoplosbare spanningsveld dat met de unio mystica gegeven is.

Ontvankelijkheid

Dit onoverbrugbare onderscheid vindt zijn oorzaak in de onmogelijkheid om ons beperkte begripsvermogen of intellect te overstijgen en op te klimmen naar het eenheidsperspectief van God. Eckhart is hier heel radicaal in:

Je moet niet verwachten dat jouw intellect zo kan groeien dat je God zou kunnen kennen. Integendeel, zal God goddelijk in jou lichten, dan draagt het natuurlijke licht daartoe helemaal niets bij; sterker nog: dat moet tot een louter niets worden en zich van zichzelf ontdoen.’

Wat Eckhart hier zegt is dat de mens het mysterie dat we de naam God hebben gegeven niet kán begrijpen of ervaren, want begrijpen en ervaren doen we met ons bewustzijn, met dat wat we herkennen als het ‘ik’. En juist dit ‘ik’, dat enkel iets kan begrijpen of ervaren in relatie tot zichzelf staat de oorspronkelijke eenheid – die elke relatie buitensluit – in de weg. Dit betekent dat als wij werkelijk aan die eenheid deelhebben wij ons hiervan niet bewust zijn (hoogstens achteraf). Wij kúnnen ons hier niet bewust van zijn want du moment dat we beseffen dat we God ervaren, treden we weer in een verhouding of relatie tot God en zijn we de oorspronkelijke eenheid kwijt.

De Geboorte van God in de ziel is dus geen afgebakende gebeurtenis, niet iets waar ik mij toe verhoudt, geen ervaring van het zelf maar de uitdrukking en belichaming van die genade, waarin de mens wordt, wat God van nature is. Daarom vindt het intellect bij Eckhart zijn hoogste vervulling niet zozeer in de zelfwerkzaamheid of zelfreflectie, maar juist precies in het tegenovergestelde, namelijk in het prijsgeven van het zelf en alle intentionaliteit (alle geestelijke activiteit/gerichtheid).

Hoe doe je dat als mens, hoe maak je nu die goddelijke basis in je vrij? Niet zozeer door iets te doen maar juist door iets te laten, door werkelijk en volkomen ontvankelijk te zijn. Dat woordje ontvankelijkheid (empfenklicheit) is bij Eckhart cruciaal. Waarom? Omdat de ontvankelijkheid volgens Eckhart het meest innerlijke wezen van God én van de mens  uitmaakt. Gods grond en mijn grond is één grond zegt Eckhart.  En die grond is niets anders dan ontvankelijkheid, openheid, mogelijkheid. Passief dus.

Leven zonder waarom

We kunnen God dus niet grijpen, niet vatten. Hoe meer we dat proberen te doen, hoe verder God juist van ons af komt te staan. Wat we wel kunnen doen is open, ontvankelijk zijn. Een monnik van de berg Athos sprak eens, met het oog op deze leeswijze, de volgende gevleugelde woorden: “Tegenover de Geest moet men zich gedragen als tegenover een duif die ons dichter nadert naar de mate van de rust, de stilte en de gewilligheid waarmee wij op haar wachten.”

Werkelijk ontvankelijk (gelaten) zijn wil zeggen dat je je niet meer vastklampt aan je eigen gedachten, beelden en kennis loslaat maar dat je openstaat voor het onvoorziene, het nieuwe, voor dat wat groter is dan jij-zelf bent en daarom ook niet met je eigen begripsvermogen ‘overzien’ kan worden. Het houdt ook in dat je afziet van een doelmatige, berekenende manier van denken en je aandacht voor het moment verdiept, zonder te willen be-grijpen.

Ontvankelijk zijn houdt dus een radicale omdraaiing in van de wijze waarop wij ons normaal gesproken verhouden tot de dingen: van een actieve, invulling gevende, calculerende gerichtheid op, naar een passieve, open ontvankelijkheid voor. De 20e filosoof Heidegger, die zich in sterke mate heeft laten inspireren door Eckhart, noemt dit heel mooi ‘het laten zijn van het zijnde’. Werkelijk ontvankelijk zijn houdt in dat je het zijnde laat zijn.

Een mens die in staat is te leven vanuit ontvankelijkheid, vanuit zijn meest innerlijke grond, leeft, aldus Eckhart, zonder waarom. Leven zonder waarom wil zeggen: op een open en onbevangen wijze zijn en handelen, zonder er iets specifieks van te verlangen of verwachten, zonder hierin iets voor jezelf te beogen, maar gewoon, zonder waarom. Eckhart zegt hierover het volgende:

‘Wie duizend jaar lang aan het leven zou vragen: waarom leef je? Die zou, als het kon antwoorden, niets ander te horen krijgen dan: ik leef omdat ik leef. Dat komt omdat het leven vanuit zijn eigen bestaansgrond leeft en opwelt uit zichzelf; daarom leeft het zonder waarom in het zichzelf levende leven. Wanneer een oprecht mens, die handelt vanuit zijn eigen bestaansgrond, de vraag kreeg: waarom doe je de dingen die je doet? zou hij, als hij het juiste antwoord gaf, enkel zeggen: ik doe die dingen om ze te doen.’

Leven zonder waarom betekent niet dat je geen voorstellingen, verlangens of doelen meer hebt, maar dat de fixatie op al deze dingen achterwege blijft. Je wordt er niet door in beslag genomen en legt zelf ook geen beslag op de mensen en dingen om je heen. 

Je bent bij de dingen, niet in de dingen, zegt Eckhart.

Eckharts visie op de mens en de raad te leven vanuit ontvankelijkheid staan lijnrecht tegenover de gangbare mentaliteit die naar voren komt in het innerlijke maakbaarheidsideaal. We wensen onszelf voortdurend te verbeteren en te ontwikkelen, zicht te hebben op onze oorsprong en eindbestemming, want zo hebben we grip op ons leven en kunnen we ons doelen stellen. Hoewel deze mentaliteit zich in ons huidige tijdperk opdringt als de enige, zekere weg is een leven in het hier en nu vanuit ontvankelijkheid sterker, aldus Eckhart. Dat veronderstelt wel  een ander perspectief op het hier en nu, op wie wij zijn.

Vrijheid 

Op dit punt komt Eckhart vrijheidsbegrip om de hoek kijken. Eckhart spreekt niet vaak over vrijheid maar als hij het doet is hij glashelder: het wezen van God en daarmee ook van de mens is ontvankelijkheid, openheid, mogelijkheid. En dit houdt uiteindelijk niets anders in dan zuivere vrijheid.

‘Wel, lieve toehoorder, wat voor nadeel heb je ervan, als je het God vergunt God in je te zijn? Treedt omwille van jezelf uit omwille van God, dan treedt God omwille van jou uit zichzelf uit. Wat dan blijft, als beiden uit zichzelf uittreden, is een enkelvoudig een. In dat Een brengt de Vader de Zoon voort in de innerlijkste bron. Daar ontbloeit de heilige Geest, en daar ontspringt in God een wil die aan de ziel toebehoort. Zolang deze wil niet door enig schepsel of enige geschapenheid beroerd wordt, is hij vrij.’

‘Treedt omwille van jezelf uit omwille van God, dan treedt God omwille van jou uit zichzelf uit’. Wat Eckhart hier zegt is om het zwaartepunt, dat we doorgaans in onszelf, het ik, plaatsen, te verplaatsen naar iets dat groter is dan we zelf zijn, naar God die vrijheid is. Ik neem niet meer mijzelf als centrum maar verplaats dit naar de grond die mij draagt, die aan mij nog voorafgaat. Als ik mijn doen en laten vanuit die grond laat opwellen ben ik pas werkelijk vrij, zegt Eckhart.

Om Eckharts idee van vrijheid nog wat verder te verhelderen wil ik nogmaals een brug slaan naar Heidegger, die zich in grote mate door Eckhart heeft laten inspireren. Vrijheid wordt meestal begrepen als iets dat we wel of niet hebben of zijn, als een bezit of eigenschap. Heidegger draait deze visie om. Hij stelt dat vrijheid niet een eigenschap van de mens is, maar andersom, dat wij mensen een mogelijkheid van vrijheid zijn.

Menselijke vrijheid is de vrijheid voor zover die in die mens doorbreekt, de mens op zich neemt. Of, en in hoeverre, de vrijheid in de mens doorbreekt (en in zijn handelen en spreken tot uitdrukking komt) hangt dus niet zozeer samen met wat we allemaal kunnen kiezen, zeggen en vinden maar met de mate waarin we ons werkelijk openstellen voor dat wat zich aan ons voordoet zonder er meteen iets specifieks van te maken, zonder het op te sluiten in onze eigen interpretaties en oordelen. Ontvankelijkheid is de sleutel.