Lezing ds. J.F. (Jan) Kroon

Enkele gedachten bij “Geduld met God’’ van Tomas Halik  7 februari 2017

Enkele persoonlijke opmerkingen

Secularisatie; mond vol tanden; misschien kwetst het je, misschien maakt het je bang;

ook in mijn eigen hart: afwezigheid van God

Vreemd dat dit boek nu pas is vertaald (het komt al uit in 2007)

Biografie
Tomas Halik is geboren in 1948 in Tsjechië. Hij heeft dus bewust de tijd meegemaakt dat het communistisch regime het voor het zeggen had in Tsjechië. Toen de macht van dit regime op zijn hoogtepunt was, besloot Halik priester te worden. Het was 1969, de Russische tanks hadden net de Praagse lente neergeslagen. Halik hielp mee met de organisatie van de uitvaart van Jan Palach. Deze student had zichzelf in brand gestoken op het centrale plein in Praag, uit protest tegen de verstikkende onvrijheid in zijn land. Palach en Halik waren jaargenoten aan de universiteit. Er was een dodenmasker van Palach gemaakt, om ooit een standbeeld voor hem op te kunnen richten. Dat bracht ik naar de kerk, zegt Halik; daar liep ik in het donker in de sneeuw, en daar praatte ik met hem. Palach had een briefje achtergelaten, ondertekend met fakkel nr.1. Hij vroeg niet om navolging, maar voor mij was het toen wel echt de vraag: moet ik ook mijn leven offeren? Ik besloot de geestelijke strijd tegen het regiem aan te gaan.

Waarom trok het christelijk geloof hem als 17-jarige? Waarom ging hij toen de Bijbel lezen? Dat had een esthetische reden: de mooie muziek, de kerkgebouwen, de christelijke kunst. Dat was zo’n verschil met de grauwheid van het socialisme! Maar ook intellectueel: G.K.Chesterton, Graham Greene, John Henry Newman: milde katholieken.

Ook de fluwelen revolutie maakte hij mee, in 1989. En de tijd van heroriëntatie daarna. In het boek Geduld met God kom je dit allemaal tegen. Halik vertelt over zichzelf hoe hij opgroeide in een seculier gezin maar al vroeg interesse had voor het christelijk geloof , door een paar boekjes in de boekenkast van zijn ouders. Hij studeerde filosofie, theologie en psychologie en is in het verborgene tot priester is gewijd. Werkte als psycholoog met drugsverslaafden en maakte naam als publicist; sinds 1989 zo nu en dan contact had met leidende figuren in Tsjechië. Zoals met Havel, die sprak over de “horizon der horizonnen’’. Havel vermeed het om “God’’ te noemen, maar gebruikte deze term om een soort houvast, oriëntatiepunt voor de mensheid aan te duiden.

De kerk na 1989 viel Halik tegen. Sommige priesters waren bureaucraten, andere heel antiwesters en niet-open. De mystici boden toen tegenwicht. Geduld om te volharden is een belangrijke deugd, zo leerden zij. Bij hen ging het zo nu en dan over de nacht van de ziel; over het verlangen naar God en het missen van God. En, ook karakteristiek voor de taal van de mystici: toen Christus opstond uit het graf en zich liet zien, had Hij nog steeds zijn wonden. De kerk is zijn lichaam: Halik gelooft dan ook niet in een kerk zonder wonden. De kerk moet altijd iets “gewonds’’ houden. Bovendien: als je alleen leden wilt die voor 100 procent meedoen, dan wordt de kerk een sekte. Er moet ruimte blijven voor zoekers, voor iedereen die het niet zo precies weet.

Halik kiest voor het genre van het theologisch essay. Dat heeft als reden: wetenschappelijk-theologische werken worden slechts gelezen in beperkte kring, en voor het grote  publiek staat daar niet veel tegenover dan alleen maar zoetige vrome werkjes voor op het nachtkastje.

Atheïsme
Nog steeds is Tsjechië één van de meest atheïstische landen in Europa, en dat bepaalt de thematiek van het boek. Halik kan heel ver meegaan met het atheïsme. Als atheïsten zeggen: God bestaat niet, God is er niet, dan hebben ze voor een groot deel gelijk, alleen vindt Halik dat we geduld met God moeten hebben. Zeker, er bestaat ook geloof dat ontspringt aan de simpele vreugde en betovering dat de wereld er is en hoe die is. Tegelijkertijd betekent groeien in geloof ook periodes aanvaarden dat God ver weg lijkt. Als bewijzen zo grijpbaar zijn, als sommigen menen – dan zou geloof helemaal niet meer nodig zijn. Wat evident is, vereist geen geloof. Geloof is voor de momenten van schemering, van meerduidigheid, voor de nacht en de winter van Gods zwijgen. We zien God nu misschien niet, we merken niks van God, we leven in een tijd van Godsverduistering – maar laten we blijven uitzien, verlangen, volhardend wachten op God. Vandaar de titel: Geduld met God.

Dit sprak mij erg aan. De kerk meent zo vaak nauwelijks een relatie te kunnen leggen met atheïsten en ontvlucht graag de lastige vragen die daarmee gepaard gaan. Halik daalt heel diep af in het besef van godverlatenheid in onze cultuur.

Daarbij heeft Halik niet zoveel met de nieuwere apologeten, die God proberen te “bewijzen’’. Als geloof/God evident wordt, dan is het immers geen geloof meer.“Je moet een zoeker blijven, zoals je de geest van de armoede moet houden – je moet open blijven, want alleen zo kan het Koninkrijk Gods tot je komen” (p. 33-34). Halik noemt het een ‘nieuwe bevrijdingstheologie’ (oorspronkelijke bevrijdingstheologie had als uitgangspunt: lees het evangelie met de ogen van de armen…) maar dan nu: bevrijding van ‘zekerheden ‘ op religieus gebied. Lees het evangelie met de ogen van iemand die God niet ervaart.

Halik heeft moeite met al te vaste zekerheden. Dat kunnen de zekerheden zijn van een atheïsme dat niet twijfelt aan zichzelf, of zekerheden van een religiositeit die op diezelfde manier aan de oppervlakte gestold is” (p. 34-35). Halik citeert met instemming Tillich: “de scheidslijn loopt niet tussen gelovigen en niet-gelovigen. Maar tussen hen die onverschillig blijven voor God en hen die diep geraakt zijn door de vraag naar God’’.

Je komt immers zoveel soorten atheïsme tegen: lichtzinnig atheïsme, zoals bij Ezau die de erfenis van het geloof verkoopt voor een schotel linzen; een vergeten van God waarbij de ruimte zich vult met substituutgodjes; hoogmoedig atheïsme, waarin God niet mag bestaan omdat die de grootheid van het menselijk ego in de schaduw stelt; maar ook bevrijdend, dat zich bevrijd heeft van projecties – en ook een bedroefd, pijnlijk atheïsme: ik zou graag geloven, maar in mij is zoveel bitterheid vanwege het leed… Op een andere plek maakt Halik onderscheid tussen apathisch atheïsme (apatheïsme) en hartstochtelijk atheïsme. Met het eerste kan hij niet veel, met het tweede (waar ook Zacheüs een voorbeeld van is) des te meer. Ander voorbeeld van dit laatste atheïsme, het droevige en hartstochtelijke atheïsme: de boze brief van een vader van wie een kleindochter (p. 96) was overleden aan kanker. Eigenlijk twee stukken in die zeer atheïstische brief, a.een traktaat, makkelijk te weerleggen; b.een emotionele hartekreet waarbij hij God vervloekt. Maar: als ik God wil vervloeken, moet ik minstens geloven dat Hij bestaat…Ik heb dan mijn eigen religieuze illusie verworpen. En ik weet dat mijn god niet meer “gemaakt’’ is volgens mijn eigen religieuze wensen en voorstellingen.

Zacheüs
Halik laat zich bijzonder aanspreken door de figuur van Zacheüs (Lc. 19: 1 – 10). Voor Halik is Zacheüs de (individualistische) mens die bewust afstand bewaart, die zich ophoudt aan de rand van de kerk of daarbuiten, “in de strook van vragen en twijfels” (p. 25). Deze mens is wel nieuwsgierig, maar blijft tegelijkertijd het liefst verborgen in de bladeren van de boom. Ook de ontmoeting met Jezus leidt er niet toe, dat Zacheüs mee gaat doen – daar laat het verhaal zich niet over uit – maar wel, zo legt Halik uit, dat er een blijvende onrust zich van hem meester heeft gemaakt.

De kerk en haar vertegenwoordigers zouden bij deze spiritualiteit, deze onrust, aan moeten sluiten. Halik zegt eigenlijk, aan de hand van het verhaal van Zacheüs: moderne, seculiere mensen hebben de kerk veel te bieden. Ze hebben net als Zacheüs hun redenen om zich niet in de gelovige massa te storten. De kerk hoopt wel dat ze brave kerkgangers worden, maar met die wens mist de kerk de kans om juist van ze te leren.

Van Zacheüs lezen we niet dat hij een leerling van Jezus, zoals we dat van zoveel anderen wel weten. Wel weten we dat hij besloot zijn leven te veranderen en dat hem en zijn huis redding ten deel viel. Maar misschien is Zacheus altijd wel een randfiguur gebleven.

Verlegen vroomheid. Dat zit in de Tsjechische volksaard. Niet zomaar van alles geloven. Slechte ervaringen misschien met de kerk. Maar ook en vooral: wil liever geen ontmoeting met  opdringerige mensen. Vandaar die afstand.

Thérèse  en Nietzsche
Halik ziet het hartstochtelijke atheïsme ook terug bij Thérèse van Lisieux, de moderne heilige (zij overleed in 1897, op 25-jarige leeftijd) aan wie hij een opmerkelijk hoofdstuk wijdt. Kleine Treesje wordt ze wel genoemd (Theresa van Avila, 16e eeuwse spaanse mystica, is de grote Therese), ze “schreef’’ maar één boek, De geschiedenis van een  ziel, en dat is niet eens een echt boek. In haar korte leven maakte zij verschillende mystieke ervaringen mee, maar op haar sterfbed ervoer ze niets anders dan een totale godverlatenheid. Ze stierf ‘zonder geloof’,  in de “nacht van de ziel’’ verloor ze haar geloof in God, maar de liefde voor God bleef. “Ik geef God de vrijheid om met me om te gaan als een stuk speelgoed; kan het speelgoed het kind verwijten dat het kind er een tijd niks mee doet, of in een hoek laat liggen? Maar: zijn wij dan een stuk speelgoed, en is God vergeetachtig?

Daarnaast is Halik steeds in gesprek met Nietzsche, samen met Thérèse een paar keer “broer en zus’’ genoemd; tijdgenoten, levend in een eeuw vol vroomheid. Nietzsche was een tijdgenoot van Thérèse. Met name Nietzsches parabel van De Dwaas speelt een grote rol in het boek. Nietzsche stelt daarin dat wij, mensen, “boven en beneden zijn kwijtgeraakt’’, we vallen ver weg van alle zonnen, ver weg van elke horizon’’, sinds wij God hebben  “gedood’’. Denk bij dit beeld van “de horizon’’ ook weer aan Havel. Nietzsche heeft een blik geworpen in de peilloze afgrond die zich opent na de dood van God; ook bij zijn intense zorg hierover zouden christenen moeten aansluiten.“We vallen alle kanten op, we hebben geen idee waarheen we ons bewegen, het bestaan is voor velen duisternis, chaos, absurditeit – we zijn weggeraakt ver van alle horizonnen. De symbolen die daarbij horen zijn Auschwitz, Goelag, 11 september,, en persoonlijk: depressie, crisis; dit vormt samen de vaste rots van het atheïsme. MacBeth: life is a tale, told by an idiot, full of sound of fury, singifing nothing. Zo beleven veel moderne mensen het bestaan.

(Komen Thérèse en Nietzsche in de hemel? “In het geval van Thérèse verzekert de kerk ons dat haar weg werkelijk in Gods armen eindigde, over Nietzsche kan de kerk ons niets vertellen. Maar ook God heeft zijn geliefde, van wie Hij de namen zorgvuldig bewaart in pectore, in de intimiteit van zijn hart, en God verraadt die zelfs niet aan de Vaticaanse congregatie voor heiligverklaringen’’…)

Toevoeging: De parabel van De dwaze mens (1882)

De dwaze mens verscheen in een niet nader genoemde stad op het drukbevolkte marktplein om daar in wilde paniek naar God te zoeken. Op klaarlichte dag stak hij een lantaarn op en riep: “Ik zoek God!‘’ De omstanders die niet in God geloofden, bespotten de dwaas en vroegen hem onder luid gelach: “Is hij dan zoekgeraakt? Of houdt hij zich verborgen? Is hij bang voor ons? Is hij scheep gegaan? Geëmigreerd? Dit deed de dwaas, die het vergeefse van zijn zoektocht inzag, in woede ontsteken. Hij doorboorde zijn bespotters met zijn blik en voegde hen toe: “Waar God heen is? Ik zal het jullie zeggen! Wij hebben hem gedood, jullie en ik! Wij allen zijn moordenaars! Maar hoe hebben we dat kunnen doen? Hoe konden wij de zee leegdrinken? Wie heeft ons de spons gegeven om de hele horizon uit te wissen? Wat hebben we gedaan, toen we deze aarde van haar zon loskoppelden? In welk richting beweegt zij zich nu? In welke richten bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen we niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en beneden? Dwalen wij niet door een oneindig niets? Ademt ons niet de lege ruimte in het gezicht? Is het niet kouder geworden? Is niet voortdurend de nacht en steeds meer nacht in aantocht? Moeten er ’s morgens geen lantaarns aangestoken worden? Horen wij nog niets van het gedruis van de doodgravers die God begraven? Ruiken wij nog niets van de goddelijke ontbinding – ook goden raken in ontbinding! God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood? Hoe zullen wij ons troosten, wij moordenaars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste, wat de wereld tot dusver bezeten heeft, is onder onze messen verbloed – wie wist dit bloed van ons af? Met welk water willen wij ons reinigen? Welke zoenoffers, welke heilige spelen zullen wij moeten bedenken? Is niet de grootte van deze daad te groot voor ons? Moeten wij niet zelf goden worden, om haar ook maar waardig te schijnen?

De omstanders zwegen en keken de dwaas bevreemd aan. Deze keerde zich van hen af en smeet zijn lantaarn op de grond, zodat die uit elkaar sprong en doofde. “Ik kom te vroeg’, zei hij toen, “het is mijn tijd nog niet. Deze vreselijke gebeurtenis is nog op weg en nadert, ze is nog niet tot aan de oren van de mensen doorgedrongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht van de hemellichamen heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig, ook nadat ze volbracht zijn, om gezien en gehoord te worden. Deze daad is voor hen nog steeds verder weg dan de verste sterren – en toch hebben zij de daad gedaan’’. De dwaas vertrok. In verschillende kerken hield hij in zijn eentje een mis voor de eeuwige rust van God. Naar buiten geleid en ter verantwoording geroepen, antwoordde hij steeds alleen dit: “Wat zijn dan deze kerken anders nog dan de grafkelders en graftekens van God?’’

God
Wat kan Halik vanuit deze achtergrond zeggen over God? God is Mysterie, dat zou de eerste en laatste zin moeten zin van alle theologie. Denk niet één moment dat je God voldoende hebt aanschouwd, je kunt hem hoogstens eventjes van achteren aanraken. “In wolk en duisternis is Hij gehuld’’. Geloof en atheïsme zijn twee perspectieven op juist deze werkelijkheid, Gods verborgenheid, transcendentie, ondoordringbaarheid. Thomas van Aquino: met ons verstand kunnen we tot de overtuiging komen dat God bestaat, maar dan moeten we er meteen bij zeggen dat we niet weten wie God is (hoe Hij is in zichzelf) en hoe Hij is, wat het werkwoord “zijn’’ eigenlijk betekent met betrekking tot God: dat gaat ons voorstellingsvermogen al te boven. Anselmus: God is hoger dan wat we ons als hoogste kunnen denken. Hij is zeker niet zoals wij zijn. Was God gewoon en zomaar voor het grijpen, dan zou geloof ook hartstocht en moed missen.

Het gevecht tussen geloof en ongeloof is juist hierom zo fascinerend, ook in je persoonlijke leven. En de Bijbel is daarom ook een boek van paradoxen, bijna iedere bewering wordt gecompenseerd door een andere. Halik gebruikt deze paradoxen met grote regelmaat: “Kracht openbaart zich in zwakheid, “God is aanwezig in zijn afwezigheid’’, “geloof moet het ongeloof omarmen’’ – en vindt daarvoor allerlei voorbeelden in de brieven van Paulus, en speciaal in diens uitspraak “niets te willen weten dan Christus en die gekruisigd’’.

Denk hierbij maar aan de volgende gedachte: er is maar weinigs dat zozeer naar God verwijst en zo nadrukkelijk om God roept, als juist de ervaring van zijn aanwezigheid. Misschien oneerbiedig, maar ik denk hierbij aan onze kat, die we in 2015 moesten missen: zijn vaste plekje, het plekje waar hij altijd vredig lag te slapen, het kussen op de bank en vandaaruit iets van rust naar ons uitstraalde – was leeg. Maar die afwezigheid verwijst dus wel naar aanwezigheid!

Nog zo’n paradox: God is in Europa een vreemde onbekende God geworden (p. 110). Maar Paulus zegt in Athene: de onbekende God is geen verre God. Hij staat juist zeer dichtbij ons, “Hij is onbekend niet omdat Hij te ver weg is, maar eerder omdat Hij te dichtbij is gekomen.’’ Daar hebben de Grieken en wij moeite mee: goden moeten onsterfelijk zijn, moeten alles kunnen – maar Jezus bleek sterfelijk en kon niet alles. Een bekende god is helemaal geen god…

En nog één: twijfel is voor Halik geen twijfel aan God, maar twijfel aan de capaciteit van de mens om het mysterie van God te bevatten en tot uitdrukking te brengen. Geloof en twijfel zijn in die zin als een tweeling, ze kunnen niet zonder elkaar. Geloof zonder kritisch denken kan leiden tot fanatisme en fundamentalisme, maar twijfel zonder de moed om aan die twijfel te twijfelen kan leiden tot bitterheid en cynisme. Al te grote stelligheid is verdacht, denk ook maar aan die oude reclame: Wij van wc eend adviseren wc eend…Vragen horen bij ons leven. Je kunt twijfel proberen te onderdrukken, maar dan leeft het voort (zo leert de psychoanalyse) in je onderbewuste; zowel atheïsten als fundamentalisten kunnen er eigenlijk toch niet mee leven en projecteren het op  anderen, om het zo te kunnen overwinnen. Belangrijk is hier het onderscheid dat de Franse filosoof Gabriel Marcel maakt tussen probleem en mysterie: een probleem kan worden opgelost, maar een mysterie niet, daar is het te diep voor. Bij religie gaat het om mysteries, die moeten we in ons hart bewaren en laten groeien en verzorgen door de ervaringen in ons leven.

Halik vraagt vaak aan mensen die zeggen dat ze atheïst zijn: hoe ziet de God eruit in wie je niet gelooft? Als ze dit dan vertellen, luidt bijna altijd zijn reactie: godzijdank dat je niet in zo’n God gelooft, ik doe dat ook niet.

Je kunt soms een beetje moe worden van al dat “verheerlijken van twijfel’’. Alsof alleen een twijfelend mens een echte gelovige is. Maar bij Halik ligt het toch net even anders: de twijfel fungeert bij hem niet als doel op zichzelf maar als brug naar geloof. Halik maant aan tot echt luisteren naar de ander; “zoals Jezus Zacheüs bij zijn naam noemde’’. Halik mist dit dus in de kerk: die zegt heel snel: Jezus is het antwoord, zonder te luisteren naar de vraag. Het gaat er niet om dat wij goede dingen in de kerk weten te vertellen over Jezus, maar dat de ander Jezus in ons ontmoet.

Geduld is heel belangrijk. De echtheid van het geloof blijkt misschien wel meer uit het geduld dan uit de inhoud ervan. “Geduld is de opening waardoor Gods genade ons geloof kan binnenstromen’’. Het moedige “ja’’ van onze hoop in de stilte van Gods zwijgen.

De uitroep van Christus aan het kruis: mijn God, mijn God,waarom hebt u mij verlaten – beschouwt Halik hierom als de kern van zijn theologie. Want het is de uitdrukking van de existentiële kwestie in ieders leven: de verborgenheid van God. Zijn duisternis. Maar let wel, wat Christus roept is geen wanhoopskreet, het is een gebed,  een vraag. Het komt ook dan op geloof aan, en op geduld.

In een tijd waarin er vanuit de kerk weinig geduld is met randkerkelijken en we vaak overspoeld worden door allerhande missionaire initiatieven, geeft Halik een heel andere visie: misschien moet de kerk de betekenis van het evangelie niet uitventen naar de wereld, maar de betekenis van het evangelie ontdekken in de wereld.

Halik kan niet veel met de evangelicals. Hij noemt dit kitsch. Hij vergelijkt het met populisme in de politiek: het geeft te simpele antwoorden op gecompliceerde vragen. Ook citeert Halik met instemming C.S.Lewis: niemand is zijn geloof verloren door Das Kapital. Maar wel door veel domme preken… voor de duivel is het wel gunstig: neerslachtigheid, levensmoedheid, zelfmedelijden, of wat in Tsjechie heet: een chagrijnige stemming. Dit werkt allemaal onverschilligheid in de hand.

 

Tot slot: het echte gesprek, dat Halik voor ogen heeft, is dat mogelijk? Waar vindt dat plaats?

Twee moderne stemmen met wie Halik heel goed een gesprek kan aanknopen:

1.Esther Maria Magnis, november 2016, Dordrecht: meiner Meinung nach wird’s noch immer viel zu theoretisch gesprochen über der Theodizee. An beide Seiten, sowohl am seite des Christentum, aber auch am Seite der Atheismus. Zij schrijft heel eerlijk in haar boek: God is verschrikkelijk, hoe mooi Hij ook is, hoe oneindig groot zijn liefde voor mensen ook mag zijn – ik schrik van God…En de schrik die ik voel heb doet mij in mijn gebeden nog strompelen. Ik weet dat er goede gronden zijn om niet te geloven. Maar ik denk ook wel eens dat veel mensen er gewoon verdriet van hebben dat God er niet is.

2.Joost Zwagerman: gedicht Klaar, p.17 In deze laatste bundel voortdurend een diep verlangen naar God. Maar niet de God van zijn jeugd, beelden moeten omver worden geworpen om de echte God te kunnen ontdekken.

Aan de andere kant vind ik het moeilijk als het gaat over de grote groep mensen die gewoon niets heeft met God en godsdienst, die onverschillig is, de apatheïsten, voorbeelden:

  1. Herman Vuijsje op 20-6-2016 in Trouw naar aanleiding van onderzoek God in Nederland: Ik wil een 5de categorie. Nu heb je: theisme, ietsisme, agnosticisme of atheisme. Ik wil erbij: religieus abstinent. De religiegeheelonthouders die simpel geen belangstelling hebben voor de kwestie wel of geen God. Niet gelovig, niet anti-gelovig, niet antigodsdienstig. Vergelijk het met Ajax of Feyenoord. Wat als die hele voetballerij me geen fluit interesseert. Laat ik me dan turven als kuip-arena-neutraal of voetbalagnost? Welnee, ik heb er gewoon geen zin in om er ook maar één seconde over na te denken.

2.De moderne mens zoals die wordt geportretteerd in The sound of silence:

And the people bowed and prayed
To the neon god they made.
And the sign flashed out its warning
In the words that it was forming.
And the sign said,
The words of the prophets are written on the subway walls
And tenement halls
And whispered in the sound of silence. “
I think that this song is about a struggle to share and exchange MEANINGFUL ideas

Welke vragen zouden het gesprek kunnen openen? Een vraag als: mis je (een) God? Wat geeft je houvast? Wat geeft oriëntatie? Hoe gaat het in de wereld? In je eigen leven? Wat is je mening daarover? Vind je het erg dat er geen God is? Waarom (niet)? Onrust, nieuwsgierigheid, maar ook verlangen (naar God, naar een andere wereld) is misschien een aanknopingspunt, denk ook aan C.S.Lewis: als we met een verlangen zitten dat niets of niemand op de wereld kan bevredigen, dan is de meest waarschijnlijke verklaring dat we voor een andere wereld gemaakt zijn.

Dit las ik ook terug bij Eli Wiesel, vorig jaar overleden: “ik weiger simpelweg de laatste te zijn in een keten die heel ver teruggaat in mijn herinnering en in mijn volk. Ik kan me niet neerleggen bij de mogelijkheid dat God bestaat, maar ook niet dat hij niet bestaat. Als ik toch eens voor God kom te staan, dan is er maar één woord wat ik zou zeggen: waarom?‘’ Voor Halik is dit waarschijnlijk een heel herkenbare reactie. Want twee woorden zijn heel belangrijk in het gesprek met atheïsme: protest en zoeken.

Lees het boek als je geprikkeld wilt worden, het is echt een uitdaging: waar ervaar ik de aanwezigheid van God?

En het roept op tot de houding die we waarschijnlijk moeten hebben als christenen in 2017, vgl. Thomas Merton: wat men vandaag van ons wil is niet zozeer spreken over Christus, maar Hem in ons laten leven. (Zodat de Zacheüssen van 2017 hem ook kunnen ontmoeten)