Lezing Sytze Ypma 9-1-2018

Boven is het onnodig stil

Boven is het al lange tijd stil. We hebben behoefte aan een nieuwe manier van spreken over geloven. Deze lezing is een verkenning. Van belang is daarbij in te zien dat er een dimensie in ons innerlijk is dat ons overstijgt. Dat zou een nieuw boven kunnen worden. Vanuit de mystieke tradities vinden we taal die ons leert dat er wel een soort boven is waar vanuit we ons aangesproken kunnen weten, alleen  niet meer van boven maar van binnen uit.

Boven is het onnodig stil

Soms koop je een boek vanwege de titel maar valt de inhoud tegen. Soms blijkt de inhoud even mooi als de titel. Boven is het stil was zo’n leeservaring. Dit boek van Gerbrand Bakker verscheen in maart 2006. Hoofdpersoon is de verteller van het verhaal, de eenzame boer Helmer van Wonderen. Samen met zijn vader woont hij in zijn ouderlijk huis. De verhouding tussen vader en zoon wordt meteen duidelijk. Het boek begint zo… ’Ik heb vader naar boven gedaan.’ Verderop in de roman sterft vader. Met het naar boven brengen van de vader werd het al stil, na diens sterven wordt het boven doodstil.

In een interview biecht Bakker op: “De hoofdpersoon moest er van de schrijver achterkomen dat hij echt alleen is. Dat is iets wat ik ook ten diepste vind.”

Vertalen we Boven is het stil naar geloven, dan verwoordt Bakker de identiteit van de bovenloze mens, van de mens die in wezen alleen is. Alle geloof in boven lijkt vervlogen. De mens blijft eenzaam beneden.

Dat we ten diepste alleen zijn en eenzaam, iets in mij weigert dat nog langer te geloven. Naar de sloop met dit vernauwde, benauwde, ons opjagende mensbeeld. Dat we ten diepste alleen en autonoom zijn, het is een mensbeeld dat ons westerlingen vanaf de Verlichting veel goeds heeft gebracht en dat ons tegelijk plaagt.

 Alles van boven komt van beneden

De theoloog die ‘Boven is het stil’ belichaamde, was Harry Kuitert. Als je zijn theologische biografie leest, merk je dat het voor hem, net als voor Gerbrand Bakker, boven steeds stiller werd. Dat kwam vooral doordat hij afrekende met de Barthiaanse openbaringstheologie. Als ervaringstheoloog vertrok hij niet bij God, redeneerde hij niet van boven naar beneden, maar omgekeerd. De mens bleek een projecterend wezen. Het was de mens die een boven had ontworpen, daar van alles in projecteerde en erover redeneerde. Een inzicht dat Kuitert samenbalde in de welbekende oneliner uit 1974: ‘Alle spreken over boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van boven komt.’ Daarmee sloot Kuitert de deur naar boven. Anders gezegd, hij verwierp de optie dat er iets van boven kon komen zonder dat het er vanaf beneden was ingelegd. Hij was tot het inzicht gekomen, dat alle spreken over boven in feite buikspreken is.

Het geloof in boven behoort grotendeels tot het verleden. Boven als begrip voldoet niet meer om er iets over de oorsprong van het geloof mee uit te drukken. Wat is dan wel een begaanbare route om over het geloof te spreken?

In plaats van boven

De Tjechische priester Tomas Halik beweert in zijn derde in het Nederlands vertaalde boek Ik wil dat jij bent ( 2017) dat het christendom eigenlijk geen geloof is, maar een weg, meer nog, het is een oefen-weg in de liefde. Geloof betekent: in de liefde van God geloven. Als God liefde is, vraagt dat van ons instemming. Dat instemmen is geen rationeel besluit, maar een daad van het hart. Het leven als een oefen-weg in die liefde – een mystieke omgang met God die liefde is. De Bijbel als woord van God reikt ons taal en betekenissen over die liefde aan.

Het christendom is dus een weg van liefde en om bij die liefde te komen, vraagt dat van ons instemming met God en met onszelf. Liefde maakt woorden als boven en beneden, geloof of ongeloof minder belangrijk.

Diepte

Ik stootte bij Halik op nog een ander woord, dat een begrip als boven zou kunnen vervangen. Een begrip van waaruit wij aangesproken worden zonder dat wij ‘van beneden en uit de verbeelding’ er van alles inleggen. Noem het: diepte. Misschien kunnen we in plaats van bij ‘boven’ onze toevlucht vinden bij het begrip ‘diepte’.

 Onze tijd kan niet meer uit de voeten met het oude boven. Onze tijd is beroofd van het boven van vroeger. Daar hoeven we niet om te rouwen. ‘Het is zoals het is,’ hoor ik mensen vaak zeggen. Waar we wel om kunnen rouwen is de leegte, het oppervlakkige en banaal, het geprofaniseerde leven dat tot consument is verdund. Consumeren betekent verteren, vergaan en verdoen. Samen geheel verbruiken of besteden…Je voelt het apocalyptische, het fatale er in doorklinken. De aardbeving in Groningen is wat dat betreft een actueel voorbeeld. We consumeren het gas en wat er komt is een beving. We gaan de diepte in boren en vinden er goud en als we het enkel consumeren om ons tijdelijk aan op te warmen en enkelen er veel aan verdienen, dan … Aardse diepte kan niet zonder geestelijke diepte.

Diepte, om er in te komen eerst een gedicht…

Ganzen

Wat bedoelde je toen je zei: diepte
dat is een woord voor wat ik nu voel – diepte.

Er vloog een kleine groep ganzen over,
een ijskoude glasheldere hemel in december.

Dat is wat ik bedoel zei je: ganzen
godvergeten hoog hun dunne geschreeuw
wat is het dat alleen zijn samen
dat blinde lot

weten van die diepte die we hemel noemen
het is een heel oud gevoel – soort medelijden
ouder dan ik

ik heb dit mijn leven lang gezien en gehoord
ik heb als kind gedroomd dat ze me mee wilden nemen
ik weet nu dat ik ergens zou zijn achtergelaten.

We bleven kijken en luisteren.

————————————————————-
uit: ‘Aan het grensland – geluiden uit het noorden 2’, 2009.

Kopland beweegt zich hier poëtische op de grens van eenzaamheid en samen-zijn: ik weet dat ik ergens zou zijn achter gelaten en We bleven kijken en luisteren.  Daar in die slotregel keert de dichter terug van het alleen gelaten kind in het volwassen samen.

In psychische termen gaat het om een laag dieper dan ons ik. Mystici spreken van een dieper ik, dat ook wel het zelf genoemd wordt. Het zelf ervaar ik diep in me als een soort windstille kern waarin ik me verankerd en gezekerd weet. Het gaat hier om een laag in ons innerlijk waarin we verbinding met het wezenlijke ervaren. [1]

Bijna toevallig dirigeerde Halik mij naar de diepte, waarin ik via het zenboeddhisme en de negatieve theologie wilde afdalen. Daarom ga ik eerst nog nader in op wat hij over diepte zegt en daarna sta ik nog kort stil bij zen en negatieve theologie.

Halik komt bij diepte uit via de typering van onze tijd als postseculier. Die tijdsgeest in haar veelkleurige verschijningsvormen leert ons, dat de fixatie op kennis en prestaties ergens blind voor was: voor de diepere dimensie van de werkelijkheid. God is niet langer een stoplap of een occult randverschijnsel, maar vindt, aldus Halik, een zeer waardige plaats in het hart van de werkelijkheid zelf, in haar diepte (Halik 2012/17, 74). God is de aller diepste creatieve kern van het kosmisch proces zelf in de ene werkelijkheid waarin we leven. Geen nieuw boven dus. “Het is nodig om naar de diepte te vragen, de diepte in te gaan,” aldus Halik.

En Halik noemt liefde de weg naar die diepte. Die liefde bevindt zich niet buiten de werkelijkheid. Liefde in zich is transcendentie, omdat ze iedere vorm van zelfzucht of hebzucht te boven gaat. “Hoe meer wij leren ons ego te verkleinen, des te meer worden wij een verwijzing naar de bron waar het goede en de tederheid hun oorsprong vinden.” En dan verdwijnt de angst, de stem van het bange ego.

Het innerlijke landschap

Wij mensen hebben een innerlijke ruimte die we kunnen typeren als een landschap. Als geestelijke bouwgrond braak ligt, kunnen wij die ontginnen of laten verbouwen. We moeten haar bouwrijp maken. Zoals de boer dat doet met het land, zo zou de geestelijke ons kunnen begeleiden, mits zij of hij zelf deze weg is gegaan.

Mijn gids in deze was Etty Hillesum. Zij gaf me een taal die de verlegenheid met boven veranderde in een nieuw vertrouwen in de diepte van mijn binnenste. Zo schrijft ze: ‘Door mij heen stromen de brede rivieren en in mij staan hoge gebergten. En achter de struikgewassen van m’n onrust en verwarringen strekken zich brede effen vlaktes van m’n rust en overgegevenheid.” (Etty, 1986, 579). De sleutel hierbij was luisteren. In maart 1942 schrijft Etty: “En dan luisteren, overal luisteren, tot op de grond der dingen luisteren.” Dat deed ze. In oorlogstijd luisterde zij zich een weg naar binnen, wat ze daar gewaarwerd bracht ze onder woorden. Zoals een Japans schilderij de bloesem tekent, zoals van Gogh de zonnebloemen weergaf op doek, zo schilderde zij al schrijvend een innerlijk landschap en bracht daarin orde en betekenis aan. Zij bouwde er met woorden een tabernakeltje en daarin sprak ze met God, ja zij werd zelf een tabernakeltje waarin God als een stille, liefderijke bron levensstroom gaf terwijl zij door de doodsrivier van het naziduister waadde. Diep in zich ontdekte Etty Hillesum een werkelijkheid die ze als volgt beschreef:

‘Binnen in me zit een heel diepe put. En daarin zit God. Soms kan ik erbij. Vaak ligt er stenen en gruis voor de put. Dan is God begraven. Als ik dan mijn hoofd in mijn handen verberg, dan ervaar ik dat God binnen in mij is. En dan zeg ik: ruim het puin uit je leven en dan komt God weer tevoorschijn.’

De diepte in onszelf moet in cultuur gebracht worden, zoals een boer zijn land verbouwt of een tuinier een tuin aanlegt waarin zaad wacht, ontkiemt en in bloei raakt. Zo kunnen gelovigen hun innerlijke mentale ruimte bebouwen, via rituelen en Bijbelverhalen die transformeren, betekenis en taal aan die innerlijke ruimte geven.

 En Etty Hillesum ontdekt dat er vanuit die innerlijke laag iets wonderlijks gebeurt: daar verandert het Ik in een Wij. Daar ervaren we een samen.

 Op 17 september 1942, donderdagmorgen om 8 uur schrijft ze: “Het levensgevoel is zo sterk en groot en rustig en dankbaar in me, dat ik maar helemaal niet proberen zal het in één woord uit te drukken. Er is zo’n volmaakt en volkomen geluk in me, mijn God. Het is toch weer het beste uitgedrukt met zijn woorden: ‘ruhen in sich’. En hiermee is misschien het meest volkomen uitgedrukt mijn levensgevoel: ik rust in mijzelve. En dat mijzelve, dat allerdiepste en allerrijkste in mij waarin ik rust, dat noem ik ‘God’. ‘Hineinhörchen’, ik wilde dat ik daar een goede Hollandse uitdrukking voor kon vinden. Eigenlijk is mijn leven één voortdurend ‘hineinhörchen’ in mijzelf, in anderen, in God. En als ik zeg dat ik ‘hinein hörch’, dan is het eigenlijk God die in mij ‘hinein hörcht’. Het wezenlijkste en diepste in mij dat luistert naar het wezenlijkste en diepste in de ander. God tot God.’

Van dat proces en van dat zaad kan religie de leverancier zijn, via teksten en rituelen, zoals knielen of het bidden van Psalmen. Dat is de zin van religie en geloof, ons innerlijk landschap in cultuur brengen, zodat er en tegenwoordigheid ervaren wordt van rust en vertrouwen, die we God noemen.

Tegenwoordigheid

Het verdwijnen van boven en het daarvoor in de plaats komen van diepte gaat gepaard met een grote bewustzijnsverandering. Volgens de Benedictijner monnik en zenleraar Willigis Jäger bevinden we ons in een tijd van transformatie. Die verandering betreft het zelfverstaan van het christendom en andere religies. In de 20e eeuw voorspelde de Duitse theoloog Karl Rahner: ‘De christen van de volgende eeuw zal een mystieke christen zijn of hij zal niet zijn.’ Of hij gelijk heeft, valt te bezien, daarvoor zijn we nog niet ver genoeg gevorderd in deze 21e eeuw. Hij heeft wel de zegen van Simon Vestdijk, die in De toekomst van de religie (1947) al schreef dat de mystiek-introspectieve vorm van religie de toekomst heeft, volgens hem zoals in het Boeddhisme.

Inmiddels hebben we herontdekt dat ook het christendom een traditie van mystiek en contemplatie kent die langs de weg van verstilling en bidden ons brengt in het Godsbewustzijn.

Zo smeekt Meister Eckhart in preek 52 tot God om zich van God te bevrijden. Dat is op het eerste gehoor een wonderlijke uitspraak. Hij bedoelt ermee, God te bevrijden van onze aankleding van Hem. Laat God weer God zijn. Ontdoe hem van zijn projectie van onze verlangens en behoeften. Eckhart onderscheidt deze God van iets dat daarachter schuilgaat, de achter alles verborgen essentie. Eckhart noemt dat de Godheid. De Godheid is de onnoembare goddelijke essentie, de wezenlijke goddelijke oergrond van de werkelijkheid. Zoals Plotinus over de Ene spreekt, Tillich het later heeft over The ultimate concern en Jung over de archetypen en het collectieve onbewuste. God is een archetype.

Bij hedendaagse theologen als John Caputo, Richard Kearney en Catherine Keller wordt dit nader uitgewerkt. Zij spreken van een God voorbij God, een God die niet bestaan, die zich teruggetrokken heeft en in de werkelijkheid, waar de mens leeft, wacht op de uitnodiging van de mens. Ze sluiten aan bij wat deftig ‘apofatische theologie’ heet en wat neerkomt op een denken over God in negatieve zin. ‘Globaal genomen hebben zij hun aandacht gericht op ‘God na God, namelijk een onbekende en onnoembare God na de God van onze zekerheden.’ (Benjamins, 94)

Die verandering overigens waar zenleraar Jäger van spreekt, voltrekt zich in ons bewustzijn en gaat over de aard van het bewustzijn. Het gaat over van het zogenoemde ik-bewustzijn in een zelfbewustzijn dat transpersoonlijk is. “In de diepere lagen “bewust-zijn” zijn we samen” (Waal, 2017, 39). We zijn deel van een veel groter gebeuren, schrijft Henk van der Waal in zijn boek Mystiek voor goddelozen. We leven in een collectief universeel en veelkleurig bewustzijn, noem het geest, dat ons omvat, waarbinnen wij leven en we via een web van relaties met elkaar verbonden zijn. Theologe Catherine Keller pleit voor aandacht voor deze verwevenheid, hamert niet op verschillen maar op relaties. Daarin gaat ze de postmodernen voorbij, betoogt Rick Benjamins (Benjamins, 2017, 94). We zijn verweven wezens, die zich fragmentarisch bewust zijn van die verwevenheid. Over God kunnen we in die relaties en in die verwevenheid weinig met zekerheid zeggen.

Voor mij persoonlijk is de meest kale en zuivere ervaring van God een ‘stille tegenwoordigheid’, die, als ik in die tegenwoordigheid ben, leven beamend is, me in een staat van aanwezigheid brengt bij dat wat ik aan het doen ben.

Als het over dit ‘tegenwoordig zijn’ gaat, spreekt Frederic Lenoir van een levensmysterie dat, als het hem in het hart aanraakt, zijn begrip te boven gaat, waar hij niks over weet te zeggen, behalve ‘dat het bestaat uit liefde en licht.’ (Lenoir, 219, 2013)

Het gaat daarbij, aldus Jäger, om een ervaringsniveau dat het rationele en persoonlijke overstijgt en de gemeenschappelijke grond van alle religies is. Met andere woorden, er lijkt een gemeenschappelijke bron te zijn waaruit alle religies drinken. Jäger spreekt van een ‘sophia perennis’ een eeuwige wijsheid, die universeel is, die de oergrond van alle religies en godsdiensten is. ‘Het is de ervaring van de oergrond van het zijn, die zich als rationeel niet te bevatten evolutie voltrekt, de oer-energie die alle vormen en structuren gestalte geeft.’ (Jäger, 2011, 9) Achter alle ik-activiteit laat zij zich vinden.’ Jäger noemt dat de oergrond van alle leven en spreekt van het Ene.

Dus alle religies kennen eenzelfde basis, die in spirituele termen ‘oergrond van het goddelijke’ genoemd wordt. Deze goddelijke oergrond is transpersoonlijk en transreligieus van aard, dat wil zeggen dat ieder op een diepere laag kan ervaren met die oergrond in verbinding te staan. Deze loopt als het ware door ons mensen heen, als een onderstroom, zoals Stef Bos het bezingt.

Zen is een simpele en discipline vragende manier van mediteren, van zitten, stil zijn en ademen, die ons in verbinding kan brengen met die laag, die in de zen traditie ‘het Absolute’ wordt genoemd. Dit Absolute is vormloos en grondeloos, het is leegte en vorm. Het wordt ervaren als een teder-er-zijn. Dat teder-er-zijn is tevens enorm veerkrachtig en sterk.

Een weg waarlangs we ons met die Godservaring kunnen verbinden, is de weg van het gebed. Als oefening in het gebed kunst baart, kan gebeuren gebeuren. Dat is meesterlijk mooi onder woorden gebracht door Kierkegaard, de Deense denker. Hij ervoer daarbij dit:

Hoe aandachtiger en innerlijker mijn bidden werd
hoe minder ik te zeggen had.
Op het laatst werd ik helemaal stil.
Ik werd – en dat is misschien nog
een grotere tegenstelling met spreken –
ik werd iemand die luisterde.

Eerst dacht ik, dat bidden spreken was.
Maar ik leerde dat bidden
niet louter zwijgen is, maar luisteren.

Zo is het:
bidden wil niet zeggen: zichzelf horen praten;
bidden wil zeggen: stil worden en stil zijn
en wachten tot de biddende mens God hoort.

Sören Kierkegaard[2]

Samengevat: Boven mag het dan wel stil zijn, en als het er niet stil is, buikspreekt beneden, daarmee is niet gezegd dat er geen dimensie in de werkelijkheid is waardoor wij ons aangesproken weten, zonder dat we dat er zelf inleggen. In ons diepste binnenste kunnen we een zelfbewustzijn gewaar worden. In onze innerlijke mentale ruimte ervaren we die als een tegenwoordigheid die we horen en gehoorzamen. Die tegenwoordigheid heeft kenmerken van tederheid en liefde. Woorden als tegenwoordigheid, tederheid en liefde zijn inkleuringen van iets dat we ervaren. Dit inkleuren is een vorm van betekenisgeven, die kwetsbaar is en in die kwetsbaarheid alleen werkt voor wie ermee instemt. Het gaat hier om een vorm van getuigen op grond van een ijle ervaring zoals de profeet Elia overkwam, die God ervaart, zo staat er, in ‘de stem van een zachte stilte’. (1 Koningen 19: 12)

Ds Sytze Ypma

Literatuur
Halik, T. Ik wil dat jij bent. Over de God van de liefde. Boekencentrum, Utrecht, 2017.
Jäger, W. Eeuwige wijsheid,  Asoka, Rotterdam, 2011.
Benjamins, R. Catherine Keller’s Constructieve theologie,  Skandalon, Vught, 2017.
Bakker, G. Boven is het stil, Cossee, Amsterdam, 2006. Peelen, P.J. Spreken over boven. Harry Kuitert, een biografie,  Vesuvius, Amsterdam, 2017.
Smelik, K. A.D. (red.)  Etty, De nagelaten geschriften van Etty Hillesum, 1941-1943, Balans, Amsterdam 1986.
Lenoir, F. God,  Ten Have/Halewyck, Utrecht/Leuven, 1995.
Waal, H van der, Mystiek voor goddelozen, Querido, Amsterdam 2017.
Quint, J. Meister Eckhart. Deutsche Predigten und Traktate, Hanser, München, 1985.

[1] Veel leven is verdund tot consument-zijn. Consumeren betekent verteren, vergaan en verdoen. Je voelt het apocalyptische, het fatale erin doorklinken. De aardbeving in Groningen is wat dat betreft een actueel voorbeeld. We consumeren het gas en wat er komt is een beving. We boren de grond in, vinden er goud en als we het enkel consumeren om ons er tijdelijk aan op te warmen, als enkelen er veel aan verdienen, dan … Aardse diepte kan niet zonder geestelijke diepte.

[2] Deze tekst vond ik op internet en heb de bron ervan nog niet kunnen achterhalen.