Lezing Ton van Prooijen

SAMENVATTING

Hopen tegen alle hoop in. Over Jürgen Moltmanns theologie van de hoop

Dinsdag 8 oktober 2019 | Ton van Prooijen

 

  1. Aanleiding
  2. Het voor de hand liggende NEE en het hoopvolle JA
  3. 1964: ‘Hoop zat in de lucht’
  4. 1943-1948: Wurzelerfahrungen
  5. 1948-1960: Trümmertheologie – en daar voorbij…
  6. 1960-1964: Van losse draden naar een tapijt
  7. 2019: ‘De hoop is in haar schulp gekropen’ (?)

1.    Aanleiding

Genesis 32, 27.32: Maar Jakob zei: “Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.” […] Zodra hij bij Peniël was overgestoken, zag hij de zon opkomen. Jakob liep mank.’

2.    Het voor de hand liggende NEE en het hoopvolle JA

‘Komt het goed met de wereld?’, is de vraag in Niek Schumans boek Dat ding met veertjes. Zijn ant- woord: ‘Nee, natuurlijk niet, maar hopelijk wel.’ Het boek is een indringende zoektocht naar ‘een hoop- vol Ja’ te midden van het ‘voor de hand liggende Nee’. Uiteindelijk zoekt – en vindt – Schuman het hoopvolle Ja in de verbeelding van de poëzie en de liturgie. Hij beschrijft ook hoe hij op zijn levenslange weg is opgelopen met ‘de filosoof van de hoop’, Ernst Bloch (1885-1977), en ‘de theoloog van de hoop’, Jürgen Moltmann (1926). Moltmanns ‘hoopvolle Ja’ wortelt in zijn ervaringen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.

3.      1964: ‘Hoop zat in de lucht’

Moltmanns eerste grote boek, Theologie van de hoop (1964), had een impact die vandaag de dag on- voorstelbaar is voor een theologisch boek. Het inspireerde studenten, predikanten en gemeenteleden die woorden wilden geven aan hun hoop voor de wereld en die geloof en wereld wilden verbinden. ‘Hoop zat in de lucht’, zou Moltmann later zeggen.

Moltmann stelde in zijn boek de eschatologie (de ‘leer van de laatste dingen’) centraal:

  • Eschatologie gaat niet alleen over verlossing aan het einde der tijden, maar ook over Gods toekomst die nu al inwerkt op ons heden en ons als het ware naar voren trekt. De toekomst maakt hoop in ons los en zet ons hier en nu tot verandering
  • De beloften van Gods toekomst raken niet alleen het ‘zielenheil’ van de enkeling, maar heel de Het gaat niet slechts om mijn verlossing uit dit zondige aardse bestaan, maar om de vernieuwing van de wereld. ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw’ (Openb. 21,5)

In het laatste hoofdstuk spreekt Moltmann over de kerk als ‘Exodusgemeente’, die niet wil vasthouden aan het oude, maar zinspeelt op het nieuwe.

Een fragment uit het begin van het boek, uit een ‘meditatie over de hoop’:

‘Het christendom is geheel en al eschatologie en niet alleen in het aanhangsel, is hoop, vooruitzicht, en richting naar voren, en daarom ook opbreken en omwentelen van het heden. Het eschatologische is niet bijkomstig in het christendom, maar is niets anders dan het medium van christelijk geloof, de toon waarop alles wordt afgestemd, de kleur van het morgenrood van de verwachte nieuwe dag die vandaag al alles kleurt.’

  1. 1943-1948: Wurzelerfahrungen

Moltmanns boek uit 1964 was niet alleen een beginpunt van een theologische beweging, maar ook een voorlopig eindpunt van zijn zoektocht naar een ‘hoopvol Ja’, een zoektocht die hij als tiener begon tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Om de theologische keuzes van Moltmann en generatiegenoten te begrijpen, moeten we oog hebben voor de hoop waarmee zij als kinderen groot werden: hoop op vooruitgang, op een nieuwe tijd, gevoed door een religieuze ideologie, een haast Messiaans visioen van een ‘duizendjarig rijk’ en een ‘Heilig Vaderland’, met Hitler als de grote verlosser.

Moltmann maakte als 16-jarige de verwoesting van zijn geboortestad Hamburg mee. Als ‘cultuurchristelijk’ opgevoede jongen riep hij voor het eerst tot God: ‘Waarom ben ik niet dood, zoals de anderen? God, waar ben je?’ Als 17-jarige soldaat wordt hij krijgsgevangen gemaakt. In het kamp in Oostende ervaart hij hoe hopeloosheid leidt tot ‘een ziekelijke verdoving van alle zintuigen’. Veel later zou hij schrijven over een bloeiende kersenboom die hij daar zag en over hoe zintuiglijk de ervaring van hoop is: ver- doofde zintuigen die weer gaan functioneren.

In Oostende wordt Moltmann geconfronteerd met foto’s uit de concentratiekampen. ‘Is dit waarvoor wij ons leven moesten geven, om deze verschrikking nog een paar maanden te rekken?’ Zoals veel generatiegenoten zou hij nooit meer loskomen van de ontreddering en de schaamte en de vragen naar schuld en kwaad.

In een Schots krijgsgevangenkamp leest hij voor het eerst in de Bijbel. Met name het Marcusevangelie maakt diepe indruk, vooral het lijdensverhaal van Jezus. ‘In mij groeide de overtuiging: dit is iemand die je helemaal begrijpt, die bij je is tijdens je roep om God en die dezelfde verlatenheid heeft gevoeld die nu in jou leeft. …Ik verzamelde de moed om opnieuw te leven.’ God leert hij kennen in de verla- tenheid, de pijn en de verwarring. Met een verwijzing naar Jakob bij de Jabbok zegt Moltmann dat zijn geloof ontstond in de worsteling met ‘het verborgen gezicht van God’.

5.    1948-1960: Trümmertheologie – en daar voorbij

In 1948 keert Moltmann terug naar huis en gaat hij theologie studeren, om ‘meer te leren over de hoop die mijn leven had gered’. Voor hem en zijn studiegenoten was er één theoloog die overal bo- venuit stak: Karl Barth (1886-1968). Voor Barth is God ‘de totaal Andere’, die niet te kennen is in onze geschiedenis, de natuur, of onze religieuze gevoelens. Moltmann en zijn studiegenoten, opgegroeid met de religieuze staatsideologie van een duizendjarig rijk, werden hier begrijpelijkerwijs door aangesproken. Volgens Barth kan God alleen ter sprake komen als hij zichzelf ter sprake brengt (‘lood- recht van boven’). Dat doet hij in Jezus Christus (het geopenbaarde Woord van God), in de Bijbel (het geschreven woord van God) en in het verkondigde Woord van God in de kerk.

Trümmertheologie – zo noemt Moltmann zijn eigen theologie van die jaren. Of ook wel: crisistheologie. Gaandeweg de jaren vijftig begint die theologie te knellen. Als predikant in een boerendorp bij Bremen vraagt hij zich steeds vaker af hoe hij de Bijbel moet verbinden met de levens van mensen en wat daarin verlangd en gedroomd wordt. Hij ziet hoe de oude maatschappelijke institu- ties zich hadden hersteld, met alle nadruk op veiligheid en zeker- heid. In de kerk gebeurt hetzelfde. Waar blijft de hoop op een nieuwe wereld als het hoogste ideaal is dat alles bij het oude blijft? Zijn crisistheologie biedt Moltmann geen aanknopingspun- ten om die vraag te beantwoorden.

www.youtube.com/watch?v=CyH49

Onder andere een college van prof. Van Ruler (‘ik ruik het koninkrijk van God’), studie van Bonhoeffer en publicaties van bijbelwetenschappers die de Bijbel ‘heilshistorisch’ lezen, brengen de wereld en de geschiedenis in beeld als horizon van de theologie. Moltmanns theologie begint zich te ontwikkelen, maar het zijn nog losse draden.

6.    1960-1964: van losse draden naar een tapijt

In 1960 leest Moltmann het boek Das Prinzip Hoffnung van Ernst Bloch. Bloch stelt dat elke cultuur wordt voortgedreven door hoop op de toekomst. Het is die hoop die de vervreemding kan overstijgen en ons kan aanzetten tot handelen, tot vooruitgrijpen op een toekomst van vrijheid. Voor Moltmann is Bloch een ‘bijbeldetective’ die laat zien dat hoop het onderscheidende thema is in de Bijbel. ‘Waarom hebben we dat als kerk, als christelijke theologie laten varen?’

Moltmann krijgt veel kritiek dat hij zich als theoloog zo laat inspireren door een atheïstisch en marxis- tisch filosoof. Bloch was een atheïst met joodse wortels. Hij zag zich als erfgenaam van de Bijbelse profeten, met hun radicale boodschap van hoop, en van de Bijbelse toekomstverwachting in een niet- religieuze vorm. De Bijbelse God was voor Bloch een symbool van hoop, een projectie van de voort- stuwende kracht in de geschiedenis, richting de toekomst. Zijn marxisme is wel getypeerd als ‘mar- xisme met een menselijk gezicht’. De hele mens komt in beeld, met al zijn dagdromen die vooruitwijzen naar een toekomst van vrijheid.

In de Theologie van de Hoop blijft God de ‘totaal Andere’, maar, zou je kunnen zeggen, Moltmann denkt niet langer in ‘boven’ en ‘beneden’ (‘loodrecht van boven’), maar vanuit de toekomst. De toe- komst is geen vervolg van het heden, maar een totaal andere werkelijkheid die op ons afkomt en ons in beweging zet. Juist de hoop op Gods toekomst doet ons scherper het onrecht in de wereld zien en roept op tot verzet daartegen. De kerk heeft daar in een belangrijke rol. Ze moet de wereld wakker houden in die beweging naar voren toe.

Voor Moltmann is de toekomst niet de vervulling van menselijke mogelijkheden (een cruciaal verschil met Bloch), maar een herschepping van deze wereld door God. Hoop is geen menselijk principe, maar is gefundeerd Gods belofte, op de meest radicale manier in de opstanding van Jezus Christus. Waar het kruis het symbool is van het grote voor de hand liggende Nee, is de opstanding het grote hoopvolle

Ja. Bij Moltmannn is de hoop verankerd in de boodschap van het Nieuwe Testament dat Christus de dood heeft overwonnen, het begin van een nieuwe schepping.

7.    2019: ‘De hoop is in haar schulp gekropen’

Niek Schuman beschrijft de betekenis van Moltmann voor zijn generatie. Het verstarde ‘geloven in’ veranderde in ‘hopen op’. Waar veel geloofswaarheden onder druk kwamen te staan, bood Moltmann een weg vooruit. Geloven doe je niet naar boven toe, maar naar voren toe. Jezus is niet opgestegen, hij is ons vooruit (zegt hij met de theoloog Bert Montsma).

In zijn nieuwste boek, Christliche Erneurungen in schwierigen Zeiten (2019), schrijft Moltmann:

Vandaag de dag is die bereidheid om op te breken geweken voor het verlangen naar zekerheid. Wie ver- langt naar zekerheid, is onzeker en angstig. Angst is geen goede impuls tot verandering. Alles kan eigenlijk alleen maar slechter worden. Negatieve krantenkoppen jagen ons de stuipen op het lijf. We zijn niet meer met Ernst Bloch verliefd op wat mogelijk is, maar we staren mistroostig naar de achteruitgang. De hoop is in haar schulp gekropen.

Volgens Moltmann ‘is het stil geworden in de theologie’ en gaat ‘de kerk aan haar onschadelijkheid ten onder’. Met Ernst Bloch zegt hij, net als een halve eeuw geleden, dat we ‘opnieuw moeten leren hopen’. Maar helpt zijn theologie ons daar nog altijd bij?

In zijn recentere boeken heeft Moltmann veel meer oog voor wat je zou kunnen noemen ‘een spiritu- aliteit van de hoop’. Een spiritualiteit van de hoop is een spiritualiteit van ontwakende zintuigen (denk aan de kersenboom in Oostende).

Een sprekend voorbeeld is wat Moltmann schrijft over bidden. Waken en bidden horen bij elkaar. Bid- dend sluit je je niet af van de wereld, met je ogen dicht, maar ben je juist opmerkzaam. Bij waken en bidden denkt Moltmann aan het verhaal van Getsemane. ‘Blijf bij mij waken.’ Hij noemt het slapen van de leerlingen een vorm van verdoofd zijn, een ziekmakende verstarring van de zintuigen. Gevaar zon- der uitzicht verlamt, een situatie zonder hoop verdooft – weet hij uit ervaring. Vanuit het Bijbelverhaal trekt hij parallellen naar wat hij ‘de psychische verlammingen van vandaag’ noemt: de problemen die ons boven het hoofd groeien, omdat ze complex en onoverzienbaar zijn (het probleem van klimaat- verandering bijvoorbeeld). Bidden, schrijft Moltmann, is de werkelijkheid van God zoeken en ‘ontsnap- pen uit de spiegelzaal van onze eigen wensbeelden’ en zekerheden die we ons proberen aan te praten. Bidden is het tegendeel van ‘opium voor het volk’ (Marx). Met het gebed begint juist het afkicken van wat ons verdooft. Je neemt de wereld waar zoals die voor God zichtbaar is, je hoort het zuchten van de schepping, het roepen van de onderdrukten, de vluchtelingen, maar ook de lofzang van bloeiende voorjaar. Gebed wekt al onze zintuigen op.

Hoop is dus geen vlucht uit de werkelijkheid, maar een houding van wakend en biddend aanwezig zijn. Hoop begint met gespitste oren en open ogen. Wie hoopt heeft natuurlijk niet de zekerheid dat alles wat hij hoopt uitkomt. Het gaat om hopen tegen alle hoop in, om verlangen naar het onverwachte dat kan plaatsvinden en vooruitwijst naar de toekomst. Door de hoop leeft de toekomst in het heden en wordt ons heden de plaats waar die toekomst gezocht wordt. ‘Hoop wakkert ons gevoel voor moge- lijkheden aan, voor wat zou kunnen bestaan. In ons concrete handelen verbinden we mogelijkheden met wat er al is, verbinden we heden en toekomst.’