Lezing Hans Schuman 19-11-2019

De moed om te hopen

Inleiding:

Voor de grote filosoof Immanuel Kant ging het in de filosofie om vier vragen: —wat kan ik weten, wat moet ik doen, wat mag ik hopen en wat is de mens. Ik wil vanavond proberen iets te zeggen over het mogen, of eigenlijk moeten hopen, met name benaderd vanuit een filosofische invalshoek.  Eerst wil ik iets zeggen over het niet-kunnen-hopen, het niet toekomen aan het hopen, om dan vervolgens kort enkele vormen van toekomstgerichtheid langs te lopen en dan uit te komen op de hoop.

De hoop versperd: de list van de ideologie van het hier en nu door  de voortdurende  gerichtheid op het hier en nu.

“Wij leven in een bezeten wereld”. Deze beklemmende woorden zijn niet van een moderne cultuurpessimist. “Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het” Zo luidt de indringende eerste zin van het indrukwekkende boek uit 1935 van de grote Nederlandse historicus Johan Huizinga met de dreigende titel  In de schaduw van morgen Hij vervolgt dan (en ik geef een lang citaat): “Alom de twijfel aan de hechtheid van het maatschappelijk bestel waarin wij leven, een vage angst voor de naaste toekomst gevoelens van daling en ondergang der beschaving. Het zijn niet loutere benauwingen die ons overvallen in de ijle uren van de nacht, als de levensvlam laag brandt. Het zijn weloverwogen verwachtingen, op waarneming en oordeel gegrond. De feiten overstelpen ons. Wij zien voor ogen, hoe bijna alle dingen, die eenmaal vast en heilig schenen, wankel zijn geworden: waarheid en menschelijkheid, rede en recht”.Huizinga schreef dit in 1935, Hitler is al aan de macht, maar de ergste barbarij uit de geschiedenis moet nog komen. Deze, dergelijke woorden zouden nu opnieuw geschreven kunnen worden, al is het lastig om de prachtige stijl en taalgebruik van Huizinga te evenaren. Huizinga gaat dan verder met een indringende analyse van wat hij waarneemt aan verval, zoals het verval der morele normen, de algemeene verzwakking van het oordeel, het problematische van de vooruitgangen en andere negatieve maatschappelijke verschijnselen. Door het gevoel van dreiging en zorg  om- of zelfs angst voor de toekomst voelen velen zich klem gezet en machteloos. Huizinga realiseert zich zeer wel dat de toonzetting van zijn briljante studie niet bepaald vrolijk stemmend is. Hij schrijft dan ook in het slechts uit drie zinnen bestaande voorwoord:

“Het is mogelijk, dat velen mij op grond van deze bladzijden een pessimist zullen noemen. Ik heb dan slechts dit te antwoorden: Ik ben een optimist”.

Dat is toch wat verrassend, je optimist noemen aan het begin van een zeer somber getoonzette analyse van de werkelijkheid in zijn dagen. Maar voor Huizinga lag de hoop ten grondslag aan het optimistisch kunnen zijn. Voor hem was de hoop fundamenteel. En – hoop- is dan de houding die, ‘ook al raast de wereld bezeten door ons ’toch behoedt voor een grenzeloos pessimisme’. Het is, denk ik, juist deze categorie van de hoop die Huizinga onderscheidde van de denker die ruim 10 jaar eerder een studie had geschreven van meer dan 1000 pagina’s ,over de donkere tijden die de westerse beschaving tegemoet zou gaan, namelijk de Duitse filosoof Oswald Spengler met zijn onvoorstelbare erudiete en cultuurpessimistische analyse van der Untergang des Abendlandes. Een boek dat onlangs weer in Nederlandse vertaling is uitgekomen en in bepaalde kringen met gretigheid gehanteerd en geciteerd wordt om te benadrukken dat het heden niet deugt, maar dan niet om naar de toekomst te kijken maar vooral om dat hopeloze heden te verwerpen door de glorie van het eigen verleden te bezingen toen alles nog overzichtelijk en goed was.

Ik denk dat het precies de hoop is die het verschil uitmaakt tussen beide studies en tevens de kern uitmaakt van de kritiek van Huizinga op de Duitse denker: want zonder de werkzame kracht van de hoop lonkt, volgens Huizinga, het determinisme en pessimisme en met de kracht van de hoop kan Huizinga zich in zijn voorwoord ‘optimist’ noemen, hoezeer ook zijn analyse van de donkere tijden van toen niet anders dan een negatieve kan zijn en daarmee een waarschuwing  tegelijkertijd.

Behoefte aan ‘iets’ positiefs als tegenwicht tegen de vele sombere verhalen

In onze huidige samenleving, waarin we zo veel problemen en dreigingen ervaren is een vleugje hoop of optimisme als tegenwicht erg welkom.

Hoop is dan ook ‘in’ om het zo maar te zeggen.

Ik geef enkele willekeurige voorbeelden van het populair zijn van de hoop als tegenwicht tegen het  onbehagen van onze tijd.

1.Het weekblad  de Groene Amsterdammer heeft het dubbeldikke zomernummer van dit jaar heeft gewijd aan het thema Optimisme, Hoop in bange dagen.  Hoe te voorkomen, schrijft de hoofdredacteur in haar inleiding, hoe te voorkomen dat we vervallen in mistroostigheid en neerslachtigheid.  

  1. En zeer recent verscheen onder redactie van Joris Luyendijk, de man die met zoveel verbijstering heeft geschreven over de bankiers ten tijde van de grote kredietcrisis, een bundel korte opstellen onder de titel Hoop waarin een groot aantal min of meer bekende Nederlanders in maximaal drie pagina’s toelichten wat hen, vanuit hun eigen vakgebied of beroep positief of hoopvol stemt.
  2. En als laatste voorbeeld, maar er zijn er veel meer te geven, noem ik een programma dat, geheel toevallig op zondag, te horen was, een programma waarin, zoals de omschrijving luidt “hoopvolle verhalen van mensen worden verzameld” In dit programma komen momenten, mensen en muziek aan de orde , door wie, zo luidt de omschrijving “hoop voelbaar of zelfs zichtbaar wordt”(en dat op de radio). Ook worden in geval van angst voor de toekomst hoopvolle tips besproken hoe hiermee om te gaan. Onlangs was er zelfs de finale van de honderd meest hoopvolle verhalen. Op diezelfde zender werd ook een zogenoemde hoopbarometer bijgehouden die voortdurend peilde hoe het staat met onze hoop.

Hoop is toekomstgericht. Maar onze cultuur is volledig gefocust op het hier en nu. Daardoor raakt de toekomstgerichtheid van de hoop versperd en belemmerd. Das Gebot der Stunde is: leef nu, wees nu gelukkig, en dat geluk is binnen handbereik door te consumeren. Dat is wat ik noem de list van de ideologie van het hier en nu. De menselijke geest in onze moderne kapitalistische samenleving wordt gemanipuleerd en wordt gericht op de verkoop van dingen en diensten. De aankoop daarvan wordt het doel waarvoor geleefd wordt en waaraan het geluk wordt ontleend en de vreugde wordt ervaren: shoppen is fun, inclusief het dwangmatig winkelen. De markt, zo zegt de onlangs overleden Amerikaanse socioloog Benjamin Barber het in zijn studie De infantiele consument: “de markt geeft ons wat we graag willen- na ons eerst verteld te hebben wat we nu eigenlijk willen en ons vervolgens geholpen te hebben om dat ook echt te willen.”.

We worden, zegt Barber, dus om de tuin geleid: we denken autonoom en vrij te zijn in de keuzes die we maken, maar feitelijk worden die keuzes voor ons gemaakt en onderwerpen we ons daar aan. Dat is marketing en marketing is ons psychologisch verre vooruit en de baas;  we hebben nauwelijks verweer hebben tegen het ongebreideld consumentisme, terwijl we ook beseffen dat dit fundamentele schade toebrengt aan onze planeet. Tegelijkertijd zitten we vast, zetten we ons zelf vast in de klem van het hard moeten werken om veel te kunnen consumeren.  En om dat harde werken vol te kunnen houden moeten we veel sporten om in conditie te blijven en we moeten tegelijkertijd  ook blijven voldoen aan het jong en energiek zijn, totdat de burn-out toeslaat en we mindfullness of een personal coach nodig hebben om bewust worden waar je staat in het heden en wie je bent en om weer op te krabbelen en verder te gaan in de rat race, op weg naar de volgende burn-out. Zo zitten we, ieder voor zich,  gevangen in de draaikolk van het heden, zonder de ruimte te hebben om te hopen en van daaruit met elkaar een samenleving te vormen en deze gestalte te geven. Want, Margaret Thatcher zei het al in 1987:

‘’Weet u, er is niet zoiets als ‘de samenleving’. Er zijn individuele mannen en vrouwen, en er zijn gezinnen. En geen overheid kan iets doen behalve met behulp van mensen, en mensen moeten allereerst naar zichzelf kijken”

En vervolgens overspoelde de golf van privatisering het Verenigd Koninkrijk en grote delen van de westerse wereld. De markt, die altijd gelijk heeft, zou zorgen voor de verdelende rechtvaardigheid van de welvaart en ieder individu is verantwoordelijk voor zijn eigen situatie. En als het mis gaat is dat het gevolg van eigen tekortkomingen of eventueel van domme pech

Maar omvattende privatisering betekent het verlies van gerichtheid op de toekomst en die gezamenlijk vorm geven. Het betekent dat de samenleving uit elkaar valt in losse eenheden zonder verband en dat de stuttende instituties, kerk en vakbeweging, politieke partij en steeds meer onder druk komen te staan en voortdurend verder inleveren op hun samenbindend vermogen.

Het is het geloof – want het heeft alle kenmerken van een geloofsovertuiging-  met een blind vertrouwen als bijgeloof-  dat, per definitie  de markt het altijd beter weet en altijd de beste oplossingen zal bieden. De markt heeft altijd gelijk. En dit leidt precies tot het denken dat het eigen belang voor op stelt en ten uiterste het egoïsme als fundamentele waarde koestert. Geld is de enige bepaler geworden voor waarde geworden en tegen geld is alles beschikbaar, zelfs een student aan huis, die kan komen om computerproblemen op te lossen, maar indien gewenst even zo gemakkelijk en tegen betaling, ook kan komen om de eenzaamheid van ouderen te verlichten.

Maar als alles voor geld te koop is en geld de enige maatstaf voor het bepalen van waarde is geworden dan worden zachte waarden als solidariteit en gemeenschappelijkheid weggedrukt.

De Duitse filosoof Habermas heeft deze ontwikkeling prachtig verwoord in zijn formulering dat er sprake is van een penetrante monetarisering van het leven van alledag en van de kolonisering, de overheersing van de dagelijkse leefwereld door het geld. Bij zo’n formulering ruik je als het ware dat geld enorm kan stinken.

De vraag is waar deze ontwikkeling vandaan komt en hoe het zo is gekomen.

Het is hier niet de plaats om de ontwikkeling van het kapitalisme te schetsen. Maar het gaat vanavond over de toekomstgerichtheid en dan is het goed even stil te staan bij een schets van de toekomst die mede onderliggend is aan deze  ontwikkelingen in westerse maatschappijen.

Ik doel hier op de utopie van Ayn Rand,  een utopie inderdaad want het gaat om de gewenste gouden toekomst van Ayn Rand, zoals die naar voren komt in de twee vuisten dikke roman, De kracht van Atlantis.

Ayn Rand, geboren in 1905 in Sint Petersburg en overleden in 1982 in New York, is een van oorsprong Russisch-joodse filosoof – ze heette eigenlijk Alisa Rosenbaum- die van de Sowjets een visum kreeg om naar Amerika te gaan om familie te bezoeken. Haar ouders en zus hebben WO2 in Rusland niet overleefd. Rand werd schrijfster van romans en filosofische werken, waaronder het in Amerika invloedrijke boek

De deugd van het egoïsme, waarbij de titel de strekking van de inhoud van deze bundel opstellen goed weergeeft.

Maar veel invloedrijker nog is De kracht van Atlantis waarin Rand haar utopie van de begeerte,  de hebzucht en het eigenbelang heeft uitgewerkt. Tot op de dag van vandaag behoren de boeken van Rand na de Bijbel tot de best verkochte boeken  in de VS en haar invloed op de gelovigen in de absolute zegeningen van de vrije markt is immens. Eén van de gelovigen van haar kring is Alan Greenspan, de president van de Amerikaanse centrale bank die de grote crisis van 2008 niet voor mogelijk heeft gehouden,

In haar roman tekent Rand tekent een  Amerikaanse samenleving die ten onder dreigt te gaan aan altruïsme en in een diepe crisis geraakt doordat de betrokkenheid op de ander en de solidariteit met degenen die het minder hebben daardoor de economie aan de rand van de afgrond brengt. Want om de zwakken en behoeftigen helpen wordt genomen van de machtigen en rijken. Dit brengt de samenleving aan het wankelen. Individueel economisch succes en het vergaren van rijkdom en vermogen worden bestraft met als gevolg dat de gehele maatschappij op instorten staat. Een systeem dat is gebaseerd op zogenaamde rechtvaardigheid is niet houdbaar. Onontkoombaar is de terugval in honger, armoede en gebrek van iedereen als niet financieel succes aan sommigen wordt gegund, de instorting is dan onvermijdelijk.

Maar in het geheim wordt in een verborgen vallei te midden van woeste bergen in de staat Colorado de tijd voorbereid waarin, op de puinhopen van ‘het samen delen’ een geheel nieuwe maatschappij zal ontstaan die volledig is gebaseerd het fundament van de hebzucht in een maatschappij loutere bestaande uit elkaar beconcurrerende individuen.

“Greed is good’ (zoals ook Grekko zegt  in de film Wall Street over de graaiende bankiers voorafgaand aan de kredietcrisis) In die nieuwe maatschappij wordt niemand iets geschonken uit betrokkenheid of solidariteit of naastenliefde. Iedereen is de ander tot concurrent en alleen dat uitgangspunt kan en zal leiden tot welvaart en vrijheid.

Ten diepste zet Rand hier het christelijk gebod van de naastenliefde op zijn kop. En worden traditionele deugden als altruïsme en zorg om de ander weggezet als volledig verwerpelijk. En de enige deugd die wij moeten nastreven is het rusteloos najagen van het private eigenbelang, uitsluitend de gerichtheid op het eigenbelang. Er kan, volgens Rand, alleen maar een vrije samenleving zijn als ieder individu zijn eigen belang volgt. Ieder handelen dat gebaseerd is op altruïsme, op doen om niet en ter wille van de ander, is volledig uit den boze. En de profetische hartstocht om gerechtigheid na te jagen wordt bij Ayn Rand een hartstochtelijke oproep om het eigen gewin na te jagen. 

De columniste van NRC Handelsblad, Rosanna Herzberger, heeft kernachtig samengevat in welke samenleving we dan terecht komen: (dit citaat komt u wellicht heel bekend voor!):

”Het voortrazend individualisme, waar soms geen enkel groter belang lijkt te bestaan dan het eigen levensgeluk, inkomen en gezondheid.

Waarin het centrum van de wereld beperkt blijft tot het hier en nu, lekker en leuk, genieten en voor jezelf kiezen”.

Nog korter geformuleerd werd dit in een tv reclame, afgelopen zaterdag. Ik ben vergeten waarvoor reclame werd gemaakt, maar de boodschap luidde als volgt:

            Droom je dromen….kies voor je zelf.

Dat hier en nu verspert de hoop want het blokkeert de toekomstgerichtheid, de noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen hopen.

In haar essay over de melancholie van de onrust haalt filosofe Joke Hermsen met instemming  voortdurend Ernst Bloch en Hannah Arendt aan. Deze laatste Invloedrijke Duits-joodse filosofe zegt het al in haar studie De crisis in de cultuur uit 1954 dat de consumptiemaatschappij geen culturele wereld kan scheppen, waarin mensen zich met elkaar verbonden weten, aangezien de  aard van de consumptiemaatschappij er een is van onmiddellijk verbruik en daarmee zorgt voor de ondergang van alles wat zij aanraakt. Want, zegt Arendt:

“De kwestie is dat de consumentenmaatschappij onmogelijk kan weten hoe zorg te dragen voor de wereld, aangezien haar centrale houding ten aanzien van alle objecten de consumptie attitude is”, dat is de houding van verbruiken en verorberen. Als er geen zorg gedragen wordt voor de wereld en men zich in het privé domein louter verliest in consumptie, zal dit het verdwijnen van de gemeenschappelijke  culturele wereld tot gevolg hebben.

De leermeester van Arendt, de Duitse filosoof Heidegger formuleert het zo:

De mens is ontwerp naar de toekomst, op basis van het geworpen zijn in de wereld. Dat betekent dat, als de mens opgaat in het heden, als hij zich verliest in het heden, hij zijn authenticiteit, namelijk het zijn van een wezen van mogelijkheden verliest. De mens is altijd een project, een project in staat van permanente wording, maar wel een project dat onvoltooid blijft.

Daarmee kom ik op de verschillende vormen van toekomstgerichtheid met name de ideologie, de utopie en, uiteindelijk de hoop.

2.Vormen van toekomstgerichtheid: de ideologie, de utopie en de  hoop

2.1 de ideologie

Een ideologie is het met elkaar samenhangende geheel van beelden, voorstellingen, ideeën en idealen met betrekking tot de gewenste samenleving en de rechtvaardiging hiervan als de enig juiste benadering van de werkelijkheid.

Ideologie staat in een slecht daglicht. Dat is voor ons welhaast vanzelfsprekend.

Na de onvoorstelbare verschrikkingen en de barbarij van de nazi ideologie en  de wrede mislukking van de communistische droom van een klasseloze samenleving. Immers, de ideologie is altijd juist en dat geeft daarmee de rechtvaardiging om, door de machthebbers van dat moment desnoods met geweld, het proces van realisering af te dwingen. Daarom kondigde de socioloog Bell al in 1953 het einde van de ideologie aan, en schudde ooit Wim Kok bewust zijn ‘ideologische veren’ af. Dan blijft alleen de pragmatiek over. Maar de vraag blijft of we zonder een richtinggevend perspectief kunnen, zonder ons een doel voor ogen te stellen, zonder een wenkende  stip aan de horizon?

De verzetsstrijdster en theologe  Hebe Kohlbrugge heeft dit dilemma voortreffelijk onder woorden gebracht in een prachtig interview van NRC Handelsblad van 2 mei 2009 met deze intrigerende vrouw, zij was toen al 93 jaar oud. Hebe Kohlbrugge heeft na de oorlog, in opdracht van de Hervormde Kerk gewerkt in West-, maar ook in het toenmalige Oost Duitsland om de relatie van de Nederlandse kerken met de Duitse Evangelische Kerken te herstellen. Mijn eerste baan was staflid van Kerk en Wereld, waar over deze thematies conferenties werden belegd.

Hebe Kolhbrugge formuleerde dit zware dilemma als volgt:

“Alle ideologieën zijn uiteindelijk funest. Maar de leegte die overblijft als er geen ideologie meer is, maar ook geen geloof (.. in de toekomst), die is ook funest. Dat is de grootste bedreiging nu. Dat er niets meer is. Alleen maar hebberigheid en gemakzucht, ijdelheid en egoïsme”.

We kunnen eenvoudig weg niet zonder die stip op de horizon, zonder het reiken naar het onbereikbare.

2.2 De utopie

De utopie is de schets van ‘nergensland’, het land Utopia, het land van een gouden toekomst. Daarover heeft de Duits joodse filosoof Ernst Bloch, over wie straks meer, veel geschreven. Het gaat dan bij Bloch om het doorslaggevende belang van het utopisch bewustzijn. Het is het bewustzijn van datgene wat nog niet gerealiseerd is maar wel verbeeld kan worden, het bewustzijn dat in staat is te transcenderen naar die onbekende maar gewenste toekomst met de hoop als drijvende kracht.

Een wereldkaart waarop het land Utopia ontbreekt, is de moeite van het bekijken niet waard, zo heeft Oscar Wilde ooit gezegd.

Tegenover de utopie en de verwachting van de gouden toekomst staan de ondergangsvisioenen, de verwachting van de apocalyps en het einde der tijden. Ook dat zijn uiteraard toekomst verwachtingen. Christenen hebben niet alleen op het Koninkrijk van God gewacht, maar ook op het einde der tijden en wat daar dan vervolgens zal plaatsvinden volgens het laatste Bijbelboek.

Ondergangsprofetieën zijn van alle tijden en plaatsen, vaak vanuit christelijke motieven als inspiratie, maar ook geïnspireerd vanuit andere religies. Historisch sociologisch kun je vaststellen dat ondergangsvisioenen vaak opkomen in samenlevingen die zich bevinden in snelle maatschappelijke veranderingen, (zoals de onze) als mensen het gevoel hebben de vaste grond onder hun bestaan te verliezen en de greep op hun bestaan kwijt te raken. Dat is de voedingsbodem voor een negatief en somber wereldbeeld, een wereld die vol is van bedreigingen en onbekende gevaren. De onzekerheid over de toekomst of de ervaren teruggang in de persoonlijke levenssituatie, evenals de ervaren relatieve teruggang van een land, een cultuur of ‘het westen’, geeft de ruimte aan ondergangsfilosofieën met de neiging om je, om het zomaar te zeggen, uit de wereld terug te trekken en deze dan maar over de laten aan ‘de sterke man’ die nu juist meestal de toekomst afsluit en het verleden verheerlijkt.

  1. We kunnen dus niet zonder toekomstgerichtheid: de hoop

3.1. Hoop is het beginsel van het menselijk bestaan, zo formeert de Duitse marxistisch joodse filosoof Ernst Bloch het in zijn beroemde twee vuisten dikke studie Das Prinzip Hoffnung. De mens immers, zo stelt hij, is een wezen dat verlangt en hoopt en  verwacht. Het is de menselijke bestemming om hopend  te zijn (hopend zijn is iets anders dan hoopvol te zijn).

En dus, zegt Bloch kort en goed: “wees realistisch en hoop”. Wees realistisch en denk het onmogelijke! Want de hoop is het beslissende NEE tegen het gebrek van alle tijden en culturen en het ja tegen de geanticipeerde toekomst van gerechtigheid. Niet leven vanuit de hoop betekent de stagnatie van het voortgaande proces van menswording.

Natuurlijk is de verwachting van wat komen gaat  ook geladen met zorg en angst voor wat staat ons (nog allemaal) te wachten staat. Maar toch! Voor Bloch is met het mens-zijn onontkoombaar gegeven het gericht zijn op wat  nog niet zichtbaar, niet tastbaar is geworden . Ook al weten we daar nooit feitelijk te zullen aankomen . Immers we komen niet verder dan ‘zien soms even’ en dan verdwijnt dat beloofde land weer uit het zicht. We kunnen reikhalzend uitzien  en reiken naar het Koninkrijk Gods maar het nooit bereiken. En zodra we denken er iets van te pakken te hebben willen we dat dan vervolgens vastleggen, er beslag op leggen. Maar juist als we het proberen vast te houden zal het ons weer ontglippen.

Maar toch, Hoop en Verwachting, de gerichtheid op nog niet gerealiseerde mogelijkheden  zijn niet alleen fundamentele karakteristieken van het menselijk bewustzijn maar vormen tegelijkertijd ook  de bouwstenen van de werkelijkheid als zodanig. Want, om het maar zo te zeggen: de werkelijkheid is niet, maar wordt. Mens en wereld zijn procesmatig van aard, gericht op .ontwikkeling en ontvouwing.

In een commentaar op Bloch stelt Moltmann dan ook dat de filosofie van de hoop ook de voedingsbodem is voor een Adventsbewustzijn. Het gaat in het hopen om wat beloofd is dat komen gaat en dus op wat in wording, in ontwikkeling is. In de hoop en het daarop gebaseerde handelen transcendeert, overschrijdt de mens het bestaande. Hoop is, zegt Bloch, voorwaarts dromen.

3.2  Hoop is dus Adventsbewustzijn, is verwachting èn is vertrouwen (op de belofte)
Hoop is de verwachting en rekenen op de belofte dat de integriteit van het bestaan zal worden hersteld. Het is het vertrouwen dat het kwaad niet het laatste woord heeft, hoezeer dat ook alom op hoge toon wordt uitgekraamd. Het is het uitzien naar het herstel van de eenheid van de schepping, het uitzien naar het moment dat recht  wordt gedaan, het uitzien naar gerechtigheid kortom.  En nee, dat zullen we nooit echt en ten volle zien gebeuren in de praktijk, en toch ja, die gerichtheid kan ons handelen drijven, richting geven en soms lijken we een glimp ervan te zien daar waar recht geschiedt, want dat komt ook voor. Waar de vluchteling in de kerk wordt opgevangen bijvoorbeeld en net zo lang de eredienst wordt gehouden tot de Armeense kinderen hier mogen blijven (ook al was dat dan een fout van de overheid!).

3.3  Hoop is ook verlangen.
Het is dus ook het verlangen naar dat “zien, soms even”, een verlangen dat ons in beweging kan zetten en, hopelijk, houden.

Hoop drijft ons voort. Vroeger werd daar het, vind ik, prachtige begrip pelgrim voor gebruikt, als metafoor van het op weg zijn, of van de ervaring op weg gestuurd, grenzeloos op weg gestuurd worden. Maar dan wel op pelgrimage in en binnen deze, onze enige wereld.

De geschiedenis heeft ons vele verhalen overgeleverd, al dan niet heilig, over het op weg gaan, over de pelgrimage. Al slaat ook hier de platvloersheid van de commercie toe en verschijnen er tegenwoordig talloze zogenaamde doe-het-zelf pelgrim boeken voor thuisblijvers. Maar ook in het Nederlandstalige lied wordt het verlangen en het op weg gaan bezongen, bijvoorbeeld in het chanson van Liselore Gerritsen, Als ik aan mijn land denk.

            Als ik aan mijn land denk, denk in niet aan Holland
            Maar altijd aan het een of andere land
            Dat eig’lijk overal kan zijn
            Zolang er maar geen grenzen zijn
            Zodat ik ongestoord op weg kan zijn
            Naar een ander land           

            Want waar een vuur brandt vind ik wel een huis
            Waar een boom bloeit, daar herken ik goede aarde
            Waar een rivier is, stroomt het water
            Met de zekerheid dat later
            De open armen wachten van de zee
            En waar een stad is, is een mens om van te houden
            En waar een kerk is, is een toren vol met hoop
            En waar een weg is om te gaan
            Weet ik dat ik niet stil moet staan
            Weet ik, ik moet verder gaan
            Met het verlangen mee.

In de visioenen van de profeten wordt dit verlangen ingevuld  en in de psalmen wordt het voortdurend weer bezongen: dan worden  de grazige weiden verbeeld, waar  leeuw en lam tezamen weiden, daar waar vrede geboden is en gerechtigheid heerst.

Maar ook in ‘gewone’ liedjes, in chansons wordt dit verlangen bezongen en verwoord. Want zowel in de psalmen als in chansons gaat het uiteindelijk altijd   om die ene aarde van ons. (Heel treffend vond ik, maar dit terzijde overigens, hoe de Franse president Macron , al dan niet spontaan, reageerde op het adagium van Trump,  America First met de opmerking: planet first.)

Denk aan het prachtige lied van Ramses Shaffy, vaak gezongen samen met Liesbeth List:

Achter de groene heuvels:

Het gras zal altijd groener zijn aan de andere kant van de heuvels,
Al zien de anderen om ons heen niet verder dan dit ene dal,
Het gras zal altijd groener zijn in het land ver weg achter de heuvels,
Ik weet dat niemand het gelooft’, geen mens behalve jij en ik,
Het gras zal altijd groener zijn aan de andere kant van de heuvels,
Vervulde wensen gaan voorbij maar aan ’t verlangen komt geen eind,
Het gras zal altijd groener zijn in dat land ver weg achter de heuvels.

Hoop is niet passief maar actief.

Voor Bloch is de werking van het principe van de hoop dat we bewust en gericht op zoek moeten gaan naar verhalen die kunnen inspireren, zowel uit het verleden als in het heden en die ons in beweging kunnen brengen en die ons met elkaar kunnen verbinden,  het individualisme voorbij. We moeten zoeken  naar en ons openstellen voor het narratief, het zingevende verhaal. Dat zijn de oude verhalen van gloed en passie van de profeten, dat kunnen de verhalen van mystici en zieners zijn of van morele  leidslieden zoals Mandela of de Tsjechische dissident en vervolgens president Václav Havel. Maar het kan ook een gedicht zijn dat je direct in het hart treft of het verhaal van een bevlogen jonge klimaatactiviste of het verhaal van Abiy Ahmed, de president van Ethiopië die op één dag in zijn land 200 miljoen bomen laat planten om de klimaatverandering te vertragen of, dichter bij huis, het kleine verhaal van de mars van grootouders voor het klimaat waarbij het gras op het Malieveld gewoon groen blijft omdat deze manifestatie niet het onmiddellijke eigenbelang als doel heeft en (dus) onder je voeten verdort.

Hoop is dus praktisch, hoop doet handelen, maar niet zonder het verstand te gebruiken. Daarom beter om te zeggen: hoop is praxis, beter dan praktisch. Praxis geeft aan dat hoofd- de ratio met  het hart- het gevoel en handen, het doen moeten samengaan.  En daar hoort nog de intuïtie bij.Hoop blijft de werkelijkheid onder ogen zien in al haar problemen en complexiteit en vlucht niet daar van weg.

Hoop is, zoals gezegd, de verwachting van herstel van het goede, ofwel het Koninkrijk van God maar hopen is niet maar lijdzaam afwachten tot het zover is   maar als medeschepper heeft de mens de taak opgelegd gekregen om verantwoordelijk te zijn voor de aarde en voor al wat daarin is. Dat handelen kan niet lukraak zijn en ongericht, maar moet uiteraard aan ethische maatstaven voldoen.

De Duits-joodse filosoof Hans Jonas, zoals zoveel anderen, in 1935 gevlucht voor het nazisme, heeft die verantwoordelijkheid van de mens in onze door technologie bepaalde wereld doordacht en de beginselen geformuleerd van de ethische uitgangspunten die daarbij horen. Hij komt dan in een lange studie tot een korte en heldere conclusie, samen te vatten in één korte zin:

Handel zo dat de voorwaarden voor het oneindig voortbestaan van de aarde en al wat daarin is, inclusief de mens, niet in gevaar komen.

De,  Amerikaans-Duits joodse filosofe, Susan Neiman, in haar prachtige studie over het kwaad en ooit inspirator van Barack Obama ) formuleert dit ethische uitgangspunt op vergelijkbare wijze als zij stelt dat:

            Het hoort tot de aard van de mens – zo zit de mens in elkaar, het is een antropologisch grondgegeven – om te streven naar geluk, redelijkheid, eerbied, gerechtigheid en, vooral, hoop. Dat zijn universele grondwaarden van het menselijk bestaan.  Daarvan mag niemand , om welke reden dan ook, uitgesloten worden.

Het besef dat wat ik hoop ook de hoop kan zijn van de ander moet ons ertoe brengen om die andere niet anders te behandelen dan wij zelf behandeld willen worden. Het is het oude liefdegebod op nieuwe wijze geformuleerd. En, zo vervolgt zij dan, dat betekent dat je niet neerlegt bij de feiten en het ‘zo is het nu eenmaal, maar zelf handelt en dat niet overlaat aan de anderen of aan de instanties.  

Hopen, zegt Bloch, moet je leren en telkens opnieuw leren. Het gaat niet vanzelf. Je moet er  wat, behoorlijk veel en vermoeiend veel zelfs voor doen. Je moet  je  open kunnen stellen voor die zoektocht van de hoop, voor de queeste die je aflegt in de ban van de hoop en gericht op verandering en geloven dat dat kan.

 Denk aan Obama’s toenmalige verkiezingsslogan: Yes, we can. Obama heeft campagne gevoerd op basis van een oproep tot hoop en verandering .Obama was diep geïnspireerd door Jürgen Moltmann en diens theologie van de hoop via een instituut in Chicago waar hij en zijn vrouw bij betrokken waren voor dat hij president werd.

 Hopen betekent dus ook je kritisch verhouden tot de dagelijkse werkelijkheid en deze te analyseren. 

3.5. Hoop en verbeelding en intuïtie

Hoop en verbeelding zijn een tweeling, de een kan niet zonder de ander en omgekeerd. Verbeelding is het zich een voorstelling maken hoe het zou kunnen zijn of is, eenvoudig, zo maar een gedachte vormen en volgen of  een idee dromen van het (nog) niet bestaande. Verbeelden staat vrij, maar is niet vrijblijvend. In de woorden van de politiek filosoof Bert van den Brink: Verbeelding is het creatieve vermogen ons de wereld op een bepaalde manier voor te stellen en haar in het licht van die voorstelling zowel waar te nemen als tot op zekere hoogte vorm te geven”. Het gaat dus ook om te starten met vormgeving. Hier komt de transcenderende functie, de overschrijdende functie van de hoop aan de orde:  het gehoopte verwerkelijken. Dat is een lastige formulering. Ik bedoel dat het gehoopte geen luchtfietserij is, het gaat niet om luchtkastelen bouwen, zelfs niet om zandkastelen bouwen. Het gaat er om je een werkelijkheid zo reëell voor je te zien en daarmee voor mogelijk te houden dat er geen houden meer aan is om er dan maar aan te gaan staan en te beginnen met verwerkelijken.

Want het gaat, zoals gezegd,  in al het doende hopen  wel om deze wereld, om ‘gerechtigheid doen’ om deze ene aarde.  Het is, hoe kan het anders, alweer  Hannah Arendt die waarschuwt voor , wat zij noemt, wereldloosheid.

En zoals C.S. Lewis, de in sommige kringen ooit zo populaire verdediger van het Christendom, het ooit heeft geformuleerd:

“de rede, het verstand is het orgaan voor waarheid, de verbeeldingskracht is het orgaan voor betekenis”.

En van Aristoteles, de grote Griekse wijsgeer, is de uitspraak dat

“denken alleen niets in beweging zet”.

Want verbeelding is het uitstijgen boven wat onmiddellijk gegeven en gekend is, boven wat voor de hand ligt. 

Verbeeldingskracht is een intellectuele deugd, waardoor nieuwe inzichten zich manifesteren en nieuwe kennis  kan worden opgedaan en het gevoel voor en van het mogelijk wordt vergroot. De verbeeldingskracht overschrijdt de beperkingen van tijd en plaats, om het zo maar te zeggen en haalt daarmee het onmogelijke dichterbij (al zal het altijd net buiten handbereik blijven).

Beslissend is dat de verbeeldingskracht en de ratio moeten samengaan.

Maar hier hoort nog een derde faculteit van de mens bij: de intuïtie, het nog onberedeneerd aanvoelen welke kant het op moet gaan.  

Rede, gevoel (intuïtie)  en verbeelding vormen een onontkoombare drieslag, We zijn immers allemaal kinderen van de Verlichting en de Romantiek en zijn gehouden het verstandelijke en rationele te verbinden met het intuïtieve en gevoelvolle.

3.6. Hoop en wanhoop

De hoop staat niet tegenover wanhoop, (daar komt nog enige kracht aan te pas) maar tegenover cynisme. Cynisme sluit af en is er De hoopvolle houdt aan, de cynicus valt stil. Dat het niet goed komt dat weet toch iedereen en dat begrijp je zelf toch ook wel als je eerlijk bent.

Hoop is ook niet hetzelfde als de moderne management filosofie die zegt dat we de attitude, de positieve houding moeten hebben om ieder probleem dat op je pad komt te beschouwen als een uitdaging en dan vervolgens de houding uit te stralen van ‘dat lossen we dus wel even op’ .Het is ook niet blind vertrouwen op de technologie en er van uit te gaan dat er voor alles wel een technologische oplossing voor is (‘ ze vinden wel wat’) en dan rustig achterover leunen tot het zover is.

Hoop is handelen en het tegenovergestelde van met de armen over elkaar zitten. Want de schepping is niet af. En dus zegt ook de grote, alweer Duitse, filosoof Habermas:

“..een `pessimistische tijdsdiagnose,- zoals die van Huizinga en tegenwoordig van nogal veel anderen!-  ook al is die nog zo goed onderbouwd, mag ons niet ontmoedigen om te handelen. Zij mag ons niet beroven van precies die hoeveelheid praktisch optimisme die nodig is om er in elke situatie het beste van te maken”.

Dat is overigens wel wat zuinig geformuleerd.

De schepping is niet af en niet voltooid. En waar deze ontspoort moet hij – voortdurend weer- weer op de rails worden gezet en dat is nogal wat, dat is hard werken en buitengewoon vermoeiend. Maar, zoals de filosoof Leibniz het in zijn metafysische verhandelingen   in het jaar 1697 formuleerde : “Want met betrekking tot de toekomst mag men—- (niet) op belachelijke wijze met de armen over elkaar blijven zitten in afwachting van wat God zal doen… We moeten juist handelen volgens de vermoedelijke wil van God, voor zover we daarover kunnen oordelen, en we moeten uit alle macht proberen een bijdrage te leveren aan het algemene welzijn.” Van Leibniz is afkomstig de bekende theorie dat we in de beste van alle werelden leven die God had kunnen scheppen. Vervolgens heeft Leibniz indringend het vraagstuk van de theodicee aangekaart:

Tenslotte: de hoop en de moed

Ik wil een kort uitstapje maken naar een voorbeeld van wat ik zie als de moed om te  . En dat uitstapje is naar het boek : Fahrenheit 451 als exemplarisch voor de moed om te hopen

Fahrenheit 451 verwijst naar de temperatuur waarop boeken gaan branden. Fahrenheit 451, geschreven door de Amerikaan Ray Bradbury in 1953 is een dystopie, een negatieve utopie, waarbij een zwart en uiterst somber toekomst beeld wordt geschetst van een samenleving waarin het verboden is om te lezen. Boeken zijn verboden, want het lezen van boeken betekent een gevaar voor het menselijk geluk. Lezen immers zet mensen aan tot denken  en dat denken, ook over de toekomst activeert en stimuleert de verbeelding  van de lezer en zijn kritisch vermogen.

Wellicht hebben de dictatoriale machthebbers in deze maatschappij iets begrepen van de waarschuwing van Hannah Arendt dat “de harde waarheid is dat het kwaad vooral wordt aangericht door mensen die nooit nadenken over goed en kwaad”

Lezen brengt de mensen alleen maar in de war en is dus verboden. Mensen moeten juist plezier maken en dat kan het beste door de hele dag televisie te kijken en, interactief met dat medium, spelletjes te doen. Mensen raken daardoor afgestompt en dat is precies de bedoeling van de machthebbers, want de mensen verliezen zo volledig hun kritisch vermogen en vormen dan geen bedreiging voor de machthebber. Boeken moeten dus uit de samenleving verdwijnen en dat kan het beste door ze te verbranden. De brandweer in deze samenleving blust dus geen branden, maar steekt ze dus aan door de boeken uit de huizen van de mensen te halen en ze te verbranden. Daar doet Montag, de hoofdpersoon in Fahrenheit 451,  als brandman (niet brandweerman) fanatiek aan mee, volledig overtuigd als hij is van nut en noodzaak van boekverbrandingen in de huizen die vuurvast gemaakt zijn, dus waar boeken het enige is dat kan branden. Maar op een dag raakt hij in gesprek met Clarisse, zijn buurmeisje. Clarisse is anders dan zijn afgestompte zich suf spelende vrouw. Notabene, Clarisse loopt graag in de regen in plaats van de hele dag thuis zitten en televisie te kijken èn ze leest stiekem boeken. Maar Clarisse verdwijnt – is ze gearresteerd? En haar boeken worden verbrand. Montag raakt in verwarring en houdt stiekem een enkel boek achter bij zijn verbrandingsoperaties en neemt deze mee naar huis. Hij gaat heimelijk lezen. En wordt vervolgens verdacht in de ogen van zijn commandant omdat hij vragen gaat stellen, hij is gaan denken. Uiteindelijk moet Montag vluchten, want hij loopt te veel gevaar. Hij vlucht naar de rivier en volgt deze vele kilometers lang tot hij aankomt in een groot bos. Hier lopen duizenden– oudere!- mensen schijnbaar doelloos maar permanent heen en weer terwijl zij voortdurend woorden mompelen. Montag komt er vervolgens achter dat deze mensen ieder voor zich een boek uit het hoofd hebben geleerd en dat voortdurend reciteren om de tekst niet kwijt te raken, het is een wandelende bibliotheek. Ze zijn vastbesloten dat vol te houden, dag in dag uit, opdat het Woord, de woorden niet teloor zullen gaan. Want eens komt de dag dat er weer gelezen en gedacht en gehoopt ma worden en dan zijn de woorden waarin en waarmee dit  moet gebeuren bewaard gebleven.

In 1966 is de verfilming uitgekomen van dit boek van regisseur Francois Truffaut, de beroemde Franse cineast.

  1. Hopen is, denk ik, het als je opdracht ervaren om moed te houden.

De theoloog Rikko Voorberg haalt in een korte beschouwing hierover de grote kerkvader Augustinus aan die gezegd zou hebben dat de HOOP twee prachtige dochters heeft, te weten: Woede en Moed.
Woede over hoe de dingen zijn en Moed om te durven geloven dat de dingen niet zullen hoeven blijven zoals ze zijn…
En het is, zegt Augustinus de schone taak van moeder Hoop om haar twee dochters goed op te voeden:
Want woede die niet wordt opgevoed door de hoop overlijdt of wordt cynisch. De woede gaat vastzitten, wordt wrokkig en naar.
En  moed die niet wordt opgevoed door de hoop wordt roekeloos of zoekt eigen eer.
Wat geschreven staat  over geloof, hoop en liefde als de grootste drie, moeten we misschien ook maar eens gaan aanvullen met de drieslag van hoop, woede en moed, die drie.

Nog een keer Liselore Gerritsen, de chansonière, die op intieme wijze de hoop heeft bezongen ingebed in een liedje van, hoe kan het anders, geloof en liefde :      

Geloof, hoop en liefde
En de meeste van deze is de hoop,
Omdat de hoop altijd weer zijn weggetje vindt
Naar het punt daar waar de liefde begint.

Geloof, hoop en liefde
En de meeste van deze is de hoop
’t Is waar hoe je liefde vast te houden
Moet je wel geloven, moet je vertrouwen.

Maar ze komt pas dan in je leven
Als je de hoop niet op hebt gegeven
En zeg nou zelf dat hoop doet leven
Dat is toch niet voor niets geschreven

Geloof, hoop en liefde
En de meeste van deze is toch de…
Hoop op geloof in de liefde

Hoop heeft, zo zagen we bij Augustinus, de moed als dochter.
Aan Luther wordt toegeschreven dat hij in 1532, in een moeilijke periode in zijn leven, de bekende woorden heeft gesproken: “Als ik zou weten dat morgen de wereld vergaat, plant ik vandaag nog een appelboom”.
Dat is een voorbeeld van de moed om te hopen, maar de verbeeldingskracht kan vele vormen, ook voor onze dagen nu, naar voren brengen.

We moeten maar aan de slag.

Drs. Hans Schuman te Maarssenbroek

Earnewâld 19-11-2019